Verbes Irreguliers Flashcards
(83 cards)
1
Q
Verwerven
A
Acquerir
2
Q
Gaan
A
Aller
3
Q
Gaan zitten
A
S’asseoir
4
Q
(Ver)slaan
A
Battre
5
Q
Drinken
A
Boire
6
Q
Koken
A
Bouillir
7
Q
Besluiten
A
Conclure
8
Q
Kennen
A
Connaître
9
Q
(H)erkennen
A
Reconnaître
10
Q
Naaien
A
Coudre
11
Q
Losmaken
A
Découdre
12
Q
Hechten
A
Recoudre
13
Q
Lopen
A
Courir
14
Q
Toesnellen
A
Accourir
15
Q
Zijn toevlucht nemen tot
A
Recourir à
16
Q
Te hulp komen
A
Secourir
17
Q
Geloven
A
Croire
18
Q
Groeien
A
Croître
19
Q
Toenemen
A
Accroître
20
Q
Plukken
A
Cueillir
21
Q
Ontvangen
A
Accueillir
22
Q
Opvangen
A
Recueillir
23
Q
Moeten
A
Devoir
24
Q
Zeggen
A
Dire
25
Herhalen
Redire
26
Tegenspreken
Contredire
27
Verbieden
Interdire
28
Kwaadspreken
Médire
29
Voorspellen
Prédire
30
Schrijven
Écrire
31
Beschrijven
Décrire
32
Zich inschrijven
(S’) inscrire
33
Voorschrijven
Prescrire
34
Onderschrijven
Souscrire
35
Ontroeren
Émouvoir
36
Promoten
Promouvoir
37
Sturen, zenden
Envoyer
38
Terugzenden
Renvoyer
39
Doen, maken
Faire
40
Namaken
Contrefaire
41
Losmaken
Défaire
42
Opnieuw maken
Refaire
43
Voldoen
Satisfaire
44
Moeten
Falloir
45
Vluchten
Fuir
46
Wegvluchten
S’enfuir
47
Haten
Haïr
48
Lezen
Lire
49
Verkiezen
Élire
50
Herlezen
Relire
51
Plaatsen, zetten, aantrekken
Mettre
52
Toegeven
Admettre
53
Uitzenden
Émettre
54
Toestaan
Permettre
55
Beloven
Promettre
56
Onderwerpen
Soumettre
57
Overbrengen
Transmettre
58
Malen
Moudre
59
Sterven
Mourir
60
Bevallen
Plaire
61
Niet bevallen
Déplaire
62
Elkaar bevallen
Se plaire
63
Regenen
Pleuvoir
64
Kunnen, mogen
Pouvoir
65
Nemen
Prendre
66
Leren
Apprendre
67
Begrijpen
Comprendre
68
Ontvangen, krijgen
Recevoir
69
Lachen
Rire
70
Glimlachen
Sourire
71
Verbreken
Rompre
72
Weten, kunnen
Savoir
73
Volstaan
Suffire
74
Volgen
Suivre
75
Zwijgen
Se taire
76
Houden
Tenir
77
Melken
Traire
78
Overwinnen
Vaincre
79
Waard zijn
Valoir
80
Komen
Venir
81
Leven
Vivre
82
Zien
Voir
83
Willen
Vouloir