verbes irréguliers Flashcards
rip (41 cards)
1
Q
veroveren
A
conquérir
2
Q
weggaan
A
s’en aller
3
Q
neerzetten
A
asseoir
4
Q
zitten
A
être assis
5
Q
vechten tegen
A
se battre contre
6
Q
vechten tegen
A
combattre
7
Q
doodschieten/ omhakken
A
abattredeba
8
Q
tteren
A
débattre
9
Q
tegenspartelen
A
se débattre
10
Q
koken
A
cuisiner
11
Q
uistluiten
A
exclure
12
Q
ijvoegen/ toevoegen
A
inclure
13
Q
zich gedragen
A
se conduireo
14
Q
opbouwen
A
construire
15
Q
bakken/ braden
A
cuire
16
Q
vernietigen
A
détruire
17
Q
afleiden uit
A
déduire de
18
Q
opleiden, les geven aan
A
instruire
19
Q
inleiden, introduceren
A
introduire
20
Q
produceren
A
produire
21
Q
verminderen
A
réduirev
22
Q
verleiden, versieren
A
séduire
23
Q
vertalen
A
traduire
24
Q
verschijnen
A
apparaître
25
schijnen/ lijken / verschijnen
paraire
26
verdwijnen
disparaître
27
herkennen/ toegeven, erkennen
reconnaître
28
opnieuw aannaaien
recoudre
29
toesnellen
accourir
30
doorkruisen/ doornemen, overlopen
parcourir
31
zijn toevlucht nemen tot
recourir à
32
ter hulp komen
secourir
33
verwelkomen, ontvangen (personen)
accueillir
34
opvangen, verzamelen
recueillir
35
herhalen
redire
36
tegenspreken
contredire
37
verbieden
interdire
38
twaadspreken over
médire de
39
voorspellen
prédire
40
41