Verbs Flashcards
(199 cards)
to wrap up
afronden
heb afgerond
rondde, rondden af
to replace
vervangen
heb vervangen
verving, vervingen
to shrink
krimpen
is gekrompen
kromp, krompen
to leave x2
vertrekken
is vertrokken
vertrok, vertrokken
verlaten
hebt verlaten
verliet, verlieten
to settle
vestigen
heb gevestigd
vestigde, vestigden
to meddle with
zich bemoeien met
heb bemoeid
bemoeide, bemoeiden
to experience x3
meemaken (occasion)
heb meegemaakt
meemaakte, meemaakten
beleven
heb beleefd
beleefde, beleefden
ervaren
heb ervaren
ervoer, ervoeren
finish/complete/destroy
afmaken
heb afgemaakt
maakte af, maakten af
to appear
verschijnen
is verschenen
verscheen, verschenen
to remember
onthouden
heb onthouden
onthield, onthielden
to stick to
zich houden aan
heb aangehouden
hield aan, hielden aan
to implement
toepassen
heb toegepast
paste toe, pasten toe
to pollute
vervuilen
heb vervuild
vervuilde, vervuilden
to choke
stikken
is gestikt
stikte, stikten
to convince
overtuigen
heb overtuigd
overtuigde, overtuigden
to cure
genezen
heb genezen
genas, genazen
to reverse
omkeren
heb omgekeerd
keerde om, keerden om
to decide x 3
beslissen
heb beslist
besliste, beslisten
bepalen
heb bepaald
bepaalde, bepaalden
besluiten
heb besloten
besloot, besloten
to determine
vaststellen
heb vastgesteld
stelde vast, stelden vast
to revolve around
omdraaien
heb omgedraaid
draaide om, draaiden om
to take place
plaatsvinden
heb plaatsgevonden
vond plaats, vonden plaats
to warn
waarschuwen
heb gewaarschuwd
waarschuwde, waarschuwden
to decorate
versieren
heb versierd
versierde, versierden
to deny
ontkennen
heb ontkend
ontkende, ontkenden