Verbs - Irregular perfectum Flashcards
(44 cards)
1
Q
beginnen
A
(zijn) begonnen
2
Q
begrijpen
A
begrepen
3
Q
blijven
A
(zijn) gebleven
4
Q
brengen
A
gebracht
5
Q
denken
A
gedacht
6
Q
doen
A
gedaan
7
Q
dragen
A
gedragen
8
Q
drinken
A
gedronken
9
Q
eten
A
gegeten
10
Q
gaan
A
(zijn) gegaan
11
Q
geven
A
gegeven
12
Q
hangen
A
gehangen
13
Q
hebben
A
gehad
14
Q
helpen
A
geholpen
15
Q
kijken
A
gekeken
16
Q
kiezen
A
gekozen
17
Q
komen
A
(zijn) gekomen
18
Q
kopen
A
gekocht
19
Q
krijgen
A
gekregen
20
Q
lachen
A
gelachen
21
Q
lezen
A
gelezen
22
Q
liggen
A
gelegen
23
Q
lopen
A
gelopen
24
Q
nemen
A
genomen
25
ontbijten
ontbeten
26
opstaan
(zijn) opgestaan
27
rijden
gereden
28
schrijven
geschreven
29
slapen
geslapen
30
sluiten
gesloten
31
spreken
gesproken
32
staan
gestaan
33
vallen
(zijn) gevallen
34
vergeten
(zijn) vergeten
35
vertrekken
(zijn) vertrokken
36
vinden
gevonden
37
wassen
gewassen
38
worden
(zijn) geworden
39
winnen
gewonnen
40
zien
gezien
41
zijn
(zijn) geweest
42
zitten
gezeten
43
zoeken
gezocht
44
zwemmen
gezwommen