Verbs Own Flashcards
(110 cards)
1
Q
To achieve… B
A
Bereiken
2
Q
To fight… V
A
Vechten
3
Q
To liberate… B
A
Bevrijden
4
Q
To divide/split… V
A
Verdelen
5
Q
Call/shout… R
A
Roepen
6
Q
To understand… B
A
Begrijpen
7
Q
Annoy/irritate…. E
A
Ergeren
8
Q
To change/alter… V
A
Veranderen
9
Q
To name (after)… V
A
Vernoemen (naar)
10
Q
To draw… T
A
Tekenen
11
Q
To paint… S
A
Schilderen
12
Q
To sing… Z
A
Zingen
13
Q
To fly… V
A
Vliegen
14
Q
To shout… S
A
Schreeuwen
15
Q
To send… S
A
Sturen (naar/aan)
16
Q
To publish… P
A
Publiceren
17
Q
To whisper….. F
A
Fluisteren
18
Q
To get annoyed (by)… E
A
Zich ergeren (aan)
19
Q
To take care of… Z
A
Zorgen voor
20
Q
To vote (elections)… S
A
Stemmen
21
Q
To execute / carry out… U
A
Uitvoeren
22
Q
To happen… G
A
Gebeuren (gebeurde, is gebeurd)
23
Q
To experience… M
A
Meemaken
24
Q
To get… K
A
Krijgen
25
To save/store... B
Bewaren
26
To choose... U
Uitkiezen
27
To stop thinking /to stand still
Stilstaan (bij)
28
To process/assimilate... V
Verwerken
29
To sell....V
Verkopen
30
To tell
Vertellen
31
To apply... T
Toepassen
32
To come out
Uitkomen
33
To fetch/catch
Halen
34
To discover
Ontdekken
35
To throw
Gooien
36
To appear (in sight)
Verschijnen
37
To exist... B
Bestaan
38
To refer/allude... V
Verwijzen
39
To spend(consume/time).... B
Besteden (I)
40
To keep/hold... H
Houden (aan)
41
To sweep... V
Vegen (R)
42
It lasts (time).. D
Het duurt
43
To emanate (from a source)... U
Uitstralen
44
To awake... W
Wekken
45
To cry... H
Huilen
46
To doubt... T
Twijfelen (aan / over / tussen)
47
To move... B
Bewegen
48
Be evident/appear /be obvious... B
Blijken (uit)
49
To sign up... A
Zich aangemeld voor
50
To scream/yell...g
Gillen
51
To forbid... V
Verbieden
52
To inform / relate.. B
Berichten (I)
53
To define / determinate... B
Bepalen (I)
54
To suspect...
Vermoeden (van)
55
To decorate...
Aankleden
56
To regret... S
Spijt hebben
57
To invent / make up/think up... V
Verzinnen
58
To smell
Ruiken
59
To take off.. Af
Afhalen
60
To threat... B
Bedreigen
61
To point...
Om te wijzen
62
To whine/moan... Z
Zeuren (R)
63
Recognize (someone).. H
Herkennen (I)
64
Adapted to... A
Aangepast aan
65
To abandon / leave behind... V
Verlaten (I)
66
Hit / strike... R
Raken
67
To conclude / resolve / decide... B
Besluiten (besloot, h. besloten)
68
To secure / protect.. B
Beveiligen
69
To prove / demonstrate... B
Bewijzen
70
Laugh... L
Lachen
71
To dare (have courage)... D
Durven
72
To increase (of a quantity).. S
Stijgen (I)
73
To sign up/ register... Aa
Aanmelden zich (voor)
74
To depend on... Afh
Afhangen (van)
75
To taste... S
Smaken (naar)... Smaakte, h. gesmaakt
76
To notice...M
Merken (van)
77
Seek out / visit... Op
Opzoeken
78
To turn / rotate
Draaien (R)
79
To hurry up.... O
Opschieten
80
To prepare / get ready
Voorbereiden (bereidde voor, h. voorbereid)
81
To weight something... W
Wegen (woog, heb gewogen)
82
To agree upon.. Af
Afspreken
83
It results.. come out in... Op
Opleveren
84
To conserve/protect... B
Beschermen (beschermde, h.beschermd)
85
Enhance / expand / spread.. Uit
Uitbreiden (breidde uit, h. uitgebreid)
86
To value... W
Waarderen (waardeerde, h. gewaardeerd)
87
To enjoy.. G
Genieten (genoot, h. genoten)
88
Succeed
Lukken.. (het lukt, lukte, h. gelukt)
89
To connect.. V
Verbinden (verbond, h. verbonden)
90
To kick
Trappen (trapte, h getrapt)
91
To believe... G
Geloven (geloofde, h. geloofd)
92
To earn/deserve... V
Verdienen (verdiende, h. verdiend)
93
To pollute... Ver
Vervuilen
94
To think... D / Thought
Denken (dacht, h. gedacht) / de gedachte
95
To permit / allow / grant.. Toe
Toestaan (stond toe, h. toegestaan)
96
To react (response way)... Re
Reageren (reageerde, h. gereageerd)
97
To enquire (about)
Informeeren naar (informeerde, h. geïnformeerd)
98
To be right... Ge
Gelijk hebben
99
To move (shift), postpone.. Ver
Verzetten (verzette, h.verzet)
100
To replace... Ver
Vervangen (verving, h. vervangen)
101
To stay at... Te
Terechtkunnen
102
To celebrate.. V
Vieren (vierde, h. gevierd)
103
To decorate, adorn... Ver
Versieren (versierde, h. versierd)
104
To promise... Be
Beloven (beloofde, h. beloofd)
105
To lie... Li
Liegen (loog, h. gelogen)
106
Be scared / afraid... Sch
Schrikken (schrok, is geschrokken)
107
To oblige / compel.. Ver
Verplichten (verplichtte, h. verplicht)
108
To touch.. Aa
Aanraken (raakte aan, h. aangeraakt)
109
To spend (time)... Door
Doorbrengen (bracht door, h. doorgebracht)
110
Remember... Ont
Onthouden (onthield, h. onthouden)