Verhaalanalyse Flashcards
(40 cards)
Personages
- flat personage
- round personage
Flat personage
Antagonisch,
een personage die gekenmerkt wordt door één eigenschap. Deze personages in een verhaal spelen meestal een bij-functie
Round personage
Protagonisch,
lijken levensecht. Ze zijn goed en slecht en meestal hebben ze een hoofdfunctie
protagonisch
meerdimensionaal, hoofdfunctie
antagonisch
ééndimensionaal, bij-functie
Protagonisten en antagonisten
Tegenspelers / Vijanden van elkaar,
dit creëert een bepaalde spanning in het verhaal.
expliciete informatie
precies zoals het is, letterlijk zeggen
impliciete informatie
omschrijvend, maar niet precies. Je leidt uit iemands gedrag af van hoe diegene ongeveer zou moeten zijn
3 Hoofdperspectieven
- Ik-perspectief
- Hij-perspectief (personaal-perspectief)
- alwetende verteller
Ik perspectief
bestaat uit ‘vertellende ik’ (hoofdpersoon vertelt alles achteraf) en ‘belevende ik’ (vertelt tijdens, met het verhaal mee.)
Personaal perspectief
Vergelijkbaar met het ‘ik-perspectief’, maar dan uit een ‘hij/zij’.
Alwetende verteller
dit perspectief is alleswetend en zweeft als het ware boven het verhaal
Meervoudig ik/personaal-perspectief
Hierin switcht de verteller van persoon. Het verhaal word verteld vanuit verschillende mensen.
Fabel
chronologische volgorde
Sujet
volgorde waarin het verhaal vertelt word
Begin van het verhaal
- In medias res
- Ab ovo
- Post rem
In medias res
letterlijk ‘midden in de zaken’, midden in het verhaal
Ab ovo
letterlijk ‘vanaf het ei’,
vanaf het begin
Post rem
letterlijk ‘na de zaak’,
aan het eind
Verstoring volgorde verhaal
- flashback (terugverwijzing)
- flash forward (vooruitverwijzing)
Verteltijd
de tijd die de schrijver nodig heeft om zijn verhaal te doen
(bladzijden/ regelnummers).
Vertelde tijd
de werkelijk duur van het verhaal (begin tot eind)
Tijdversnelling
De verteltijd is korter dan de vertelde tijd
Tijdsvertraging
De vertelde tijd is korter dan de verteltijd