Verloren Flashcards
alleen freq (24 cards)
quis?
quis?, quid?: wie?, wat?
quo
(bijwoord): waarheen
rapere
rapio, rapui, raptum: roven, wegnemen
bis
(bijwoord): tweemaal, voor de twee keer
coniunx
coniugis (m./vr.): echtgenoot, echtegenote
numen
numinis (onz.): goddeljke macht, god
quidem
(bijwoord): zeker, weliswaar, althans, echter
frigidus
frigida, frigidum: koud, koel
totus
tota, totum: geheel, alle, volledig
mensis
mensis: maand
unda
undae: golf
antrum
antri: grot
carmen
carminis: lied, gedicht
qualis
: zoals
umbra
umbrae: schaduw
amittere
amitto, amisi, amissum: wegsturen, verliezen
queri
queor, questus sum: klagen
fetus
fetus: vrucht –> kind, kroost
durus
dura, durum: wreed, hard
detrahere
detraho, detraxi, detractum: naar beneden trekken, wegtrekken
ramus
rami: tak
sedere
sedeo, sedi, sessum: zitten
latus
lata, latum: breed, uitgestrekt
implere
impleo, implevi, impletum: vullen met