Verwijswoorden Flashcards

1
Q

Vrouwelijke woorden zijn

A
DE woorden die eindigen op
Heid
Nis
Ing
Schap
Te
De
Ie
Ij
Iek
Theek
Teit
Uur
St
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onzijdig is

A

Het

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mannelijke en vrouwelijke woorden zijn

A

De woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Die, dat, deze, dit

A

Die en deze: De woorden (Mv)

Dat of dit: Het

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onzijdig hen, hun

A
Hen = lv en vz
Hun = Mv
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dat, wat

A

Dat = het woorden
Wat = Overtreffende trap, Onbepaald vnw
Een hele zin of deel van een zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie, waar

A
Wie = persoon
Wat = ding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij een verwijswoord

A

Moet er geen meervoud bij bv brandweer

En er moet een duidelijk antecedent zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onderwerp onzijdig en vrouwelijk de woord is

A

Zij/ze

vrouw(haar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Meervoud na vz

A

Met vz hen

Zonder vz hun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly