voc 2 Flashcards
(40 cards)
1
Q
de vrijwilliger
A
le bénévole, le volontaire
2
Q
de gift
A
le don
3
Q
de inzet
A
l’enjeu
4
Q
de middelen
A
les moyens
5
Q
het doel
A
l’objectif
6
Q
het weeshuis
A
l’orphelinat
7
Q
het ontwikkelingsland
A
le pays en voie de développement
8
Q
de dakloze
A
le sans-abri, le S.D.F (sans domicile fixe)
9
Q
het goede doel
A
la bonne cause
10
Q
de leefomstandigheden
A
les conditions de vie
11
Q
de vereniging
A
l’association
12
Q
de waardigheid
A
la dignité
13
Q
de vrijgevigheid
A
la générosité
14
Q
de strijd
A
la lutte
15
Q
de subsidie
A
la subvention
16
Q
de waarde
A
la valeur
17
Q
handelen
A
agir
18
Q
inzamelen
A
collecter
19
Q
bestrijden
A
combattre
20
Q
bijdragen tot
A
contribuer à
21
Q
zich inzetten, zich engageren
A
s’ engager
22
Q
uitsluiten
A
exclure
23
Q
leiden tot
A
mener à
24
Q
zich mobiliseren
A
se mobiliser
25
zich voeden
se nourrir
26
inzamelen
récolter
27
steunen
soutenir
28
toegankelijk
accessible
29
kansarm
défavorisé
30
minder begoed
démuni
31
menslievend, humanitair
humanitaire
32
arm, kwetsbaar
précarisé
33
kwetsbaar
vulnérable
34
ter hulp komen
venir en aide
35
een strijd voeren
mener un combat
36
links laten liggen
laisser de côte
37
in nood
en détresse
38
ten voordele van
en faveur de, au profite de
39
levensnoodzakelijk
de première nécessité
40
op touw zetten
mettre sur pied
