Voc 2 Flashcards
(48 cards)
μονος, -η, -ον
alleen, enig
μονον (adv)
alleen maar, slechts
πας, παντος, πασα, -ης, παν, παντος
geheel, ieder; elk, (pl:) alle
απας
πας na mk woordeinde
σθμας, -αντος
totaal
παντελως (adv)
geheel en al, volkomen
παντηι (adv)
overal (langs elke weg); in alle opzichten
παντοιος, -α, -ον
allerlei
παντως (adv)
in ieder geval, geheel en al, volstrekt
ολιγος, -η, -ον
klein, gering, weinig
ολιγον (adv)
een beetje, korte tijd
ολιγου (δειν) (adv)
bijna
ολιγαρχια, η
oligarchie, bestuur door kleine elite
τιμη, η
prijs, prestige, eer
τιμαω
waarderen, schatten, eren
ατιμαζω
eer onthouden, onteren
ατιμος, -ον
eerloos; zonder burgerrechten
εντιμος
geëerd
τιμωρια, η
wraak, genoegdoening, eerherstel
τιμωρεω
wraak nemen voor (een slachtoffer +dat); te hulp komen (van een slachtoffer +dat); wraak nemen (op iemand, straffen +acc
τιμωρεομαι (+acc)
wraak nemen op, zich wreken op
ασθενης, -ες
zonder kracht: zwak, ziek
ασθενεια, η
zwakte, ziekte
προς +acc
naar (plaats)
tegen (tijd)
tegenover (+acc personae)
tot (+bep v doel)