Voc. 29/04 Flashcards
(37 cards)
1
Q
Le bâtiment
A
Het gebouw
2
Q
Le carrefour
A
Het kruispunt
3
Q
Le centre commercial
A
Het winkelcentrum
4
Q
Le département
A
Het departement
5
Q
L’endoit
A
De plaats
6
Q
Les environs
A
De omgeving
7
Q
L’est
A
Het oosten
8
Q
Les feux
A
De verkeerslichten
9
Q
L’hotel de ville
A
Het stadhuis
10
Q
Le monument
A
Het monument
11
Q
Le nord
A
Het noorden
12
Q
L’ouest
A
Het westen
13
Q
Le piéton
A
De voetganger
14
Q
Le pont
A
De brug
15
Q
Le rond-point
A
De rotonde
16
Q
Le sud
A
Het zuiden
17
Q
Le trajet
A
Het traject
18
Q
L’autoroute
A
De autosnelweg
19
Q
La capitale
A
De hoofdstad
20
Q
La direction
A
De richting
21
Q
La place
A
Het plein
22
Q
La région
A
De regio
23
Q
La rue
A
De straat
24
Q
La sortie
A
De afrit
25
La vue
Het uitzicht
26
Barré
Versperd
27
Connu
Bekend
28
Fameux
Beroemd
29
Arriver
Aankomen
30
Continuer
Verdergaan
31
Se situer
Zich bevinden
32
Suivre
Volgen
33
Tourner
Afslaan
34
Traverser
Oversteken
35
Donner sur
Uitgeven op
36
Faire demi-tour
Rechtsomkeer maken
37
Prendre la direction de
In de richting gaan van
