Voc Flashcards
(405 cards)
1
Q
het initiatief
A
la iniciativa
2
Q
Zij verkopen alleen merkkledij
A
solo(/soló) venden ropa de marca
3
Q
de begroting, kostenraming, het bestek, het budget
A
el presupuesto
4
Q
leiden
A
dirígela
5
Q
het goed, de goederen
A
el bien, los bienes
6
Q
de stof, de substantie
A
la substancia
7
Q
regelmatig
A
regular
8
Q
gemengd, samengesteld
A
mixto, mixta
9
Q
het conservenblik
A
la conserva
10
Q
het voordeel, de winst, de gunst
A
el beneficio
11
Q
de smartphone
A
el smartphone (el teléfono inteligente)
12
Q
het curriculum, het dossier
A
el expediente
13
Q
de inbreng, bijdrage
A
la aportación
14
Q
bewijs aanvoeren
A
aportar pruebas
15
Q
openen
A
abrir
16
Q
beantwoorden
A
contestar
17
Q
de mijn
A
la mina
18
Q
het apparaat, toestel
A
el aparato
19
Q
de thee
A
el té
20
Q
examen afleggen bij X
A
examinarse con X
21
Q
de room, crème, het trema, deelteken
A
la crema
22
Q
het examen
A
el examen
23
Q
het resultaat, de noot, de nota, de notitie
A
la nota
24
Q
de puree
A
el puré
25
X op honderd, X%
el / un X por ciento
26
Hoe zeg je…?
¿Cómo se dice?
27
het bewijs, de proef
la prueba
28
de computer
el ordenador, la computadora
29
verdienen, winnen
ganar
30
X worden, op het punt staan X te worden
pasar a ser X
31
bewijzen, aantonen
demostrar
32
met vakantie gaan
ir(se) de vacaciones
33
de kers
la cereza
34
de universitair
el universitario, la universitario
35
verkopen
vendar
36
de sectie, afdeling
la sección
37
de belastingen
los impuestos
38
verwerven, kopen
adquirir
39
op internet surfen
navegar por internet
40
opleggen, opdragen / zij willen opleggen (aan X)
imponer / imponerse (a X) (impongo, imponga, impón, impondré, impuse, impuesto)
41
uitvinden
inventar
42
uitwerken, verwerken, ontwikkelen
elaborar
43
bijdragen (tot X), belasting betalen
contribuir (a X)
44
de staking
la huelga
45
de fabriek
la fábrica
46
het ei
el huevo
47
het restaurant
el restaurante
48
lauw
templado, templada
49
desorganiseren
desorganizar
50
onderscheiden / zich onderscheiden, uitblinken
distinguir/ distinguirse
51
de vis [als gerecht]
el pescado
52
tesamen
junto(s)
53
het vruchtensap
el jugo de fruta
54
controleren
controlar
55
de weerspiegeling, weergave
el reflejo
56
de wetenschapper
el científico, la científica
57
vestigen, vaststellen
establecer
58
vervaardigen, fabriceren
fabricar
59
ik kom niet toe met m'n salaris
no me alcanza el sueldo
60
de ham
el jamón
61
de perzik
el melocotón
62
chatten
chattear
63
hij is geslaagd, hij is goedgekeurd
le han aprobado
64
de banaan
el plátano
65
de chorizo, de kruimeldief, de kleine dief
el chorizo
66
veplicht, bindend
obligatorio, obligatoria
67
de productie
la producción
68
de promotie, bevordering
la promoción
69
Iets uiteindelijk toch doen
acabar por hacer una cosa
70
het uurrooster
el horario
71
de universiteit
la universidad
72
een consulting bedrijf
una consultaría
73
slikken
tragar
74
de directeur, directrice
el director, la directora
75
de straal
el chorro
76
de wijn
el vino
77
de groenten / de groenten
las verduras / la verdura
78
Om welk uur vertrekt de trein? - Om 22h stipt.
¿A qué hora sale el tren? - A las dies de la noche punto.
79
de winkel
la tienda
80
de verzekeringsmaatschappij
la compañía de seguros
81
de technologie
la tecnología
82
zwarte koffie
café solo/ negro
83
het mineraal water/ drinkwater
el agua mineral / potable
84
het diploma
el diploma
85
het salaris verhogen
subir el sueldo
86
het systeem
het systeem
87
het gemiddelde
el promedio
88
de groentesoep
la sopa de verduras
89
het blikje
la lata
90
doe
haz
91
ontdekken
descubrir
92
dokter worden
hacerse médico
93
hij is gezakt
está suspendido
94
de nucleaire energie
la energía nuclear
95
bijdragen, aanvoeren, inbrengen
aportar
96
het water
el agua (f.)
97
de baas, bazin, de patroon, beschermer, patroonheilige
le patrón, el patrono/la patrona
98
de bar
el bar
99
de baas, bazin
el amo, el ama
100
het spuitwater / plat water
el agua con gas / sin gas
101
per jaar
al año, (por año)
102
de vooruitgan
el progreso
103
bekomen, behalen, erin slagen
conseguir
104
de peulvruchten, de groenten
las legumbres
105
de soep van de dag
la sopa del día
106
de witte wijn, rode wijn, rosé wijn
el (vino) blanco / tinto / rosado
107
op het gebied van linguïstiek
en el campo de la lingüistíca
108
de chef
el jefe/ la jefa
109
de koopwaar
la marcancía
110
het laboratorium
el laboratorio
111
zich voorstelle, zich aanmelden, zich aandienen
presentarse
112
onderzoeken
examinar
113
het vlees
la carne
114
de staking
la huelga
115
het bewijs, de demonstratie, de uiting
la demostración
116
sector
sector
117
het sociaal netwerk
la red social
118
hij begon te werken
comenzó a trabajar
119
de alcohol
el alcohol
120
afzetten
destituir
121
de opleiding Vertaler-Tolk volgen
hacer la carrera de Traductores y Intérpretes
122
de levensmiddelen
los víveres
123
we moeten dit afmaken
tenemos que acabar con eso
124
de collega
el/la colega
125
koffie inschenken
echar café
126
Spreken we af om 15h30?
¿Quedamos a las tres y media de las tarde?
127
het (toekomst)perspectief
la perspectiva
128
hij is gezakt
le han suspendido
129
in zijn onderhoud voorzien
ganarse el pan
130
de werkplaats, het atelier
el taller
131
de vrije dag, snipperdag
el día libre
132
in blik
en conserva
133
de wiskunde
de wiskunde
134
het loon
el sueldo
135
politiek
política
136
de export
la exportación
137
het sinaasappelsap
el zumo de naranja
138
een goed rapport hebben
tener buenas notas
139
een kans bieden
ofrecer una oportunidad
140
de email
el correo electrónico, el e-mail
141
de banaan
la banana [Am.]
142
onderzoeken
investigar
143
beginnen
empezar, comenzar
144
de machine
la máquina
145
kan doorgaan
puede tener lugar
146
het verlies
la pérdida
147
het contract
el contrato
148
de handel, de zaak
el negocio
149
uitnodigen
invitar
150
zich ertoe verplichten om X
comprometerse (a X)
151
betalen
pagar
152
de kropsla
la lechuga
153
technologisch
tecnológico, tecnológica
154
de afspraak, het engagement, het compromis
el compromiso
155
het product
el producto
156
de champignon
el champiñón
157
de slok
el trago
158
de kip [als gerecht]
el pollo
159
rijk
rico, rica
160
koffie met een scheutje melk
el (café) cortado
161
schenken, gieten, morsen, vertalen, storten [lett.]
verter
162
het nut, voordeel, de vrucht [fig.]
el fruto
163
de arbeider, werknemer/werkneemster
el obrero, la obrera
164
de zakenwereld
el mundo de los negocios
165
de peer
la pera
166
de maatschappij
la sociedad
167
de aardbei
la fresa
168
verdienen [geld]
cobrar [dinero]
169
de blog
el blog
170
reünies
reuniones
171
de toelation, aanvaarding
la admisión
172
de vakbond
el sindicato
173
leiden
dirigir
174
het voedsel
el alimento
175
warm
caliente
176
de bijdrage, de inbreng, de heffing, belasting
la contribución
177
Wenst u een kofie?
¿le apetece un café?
178
de sinaasappel
la naranja
179
de makker, kameraad, het compromis, de gezel/gezellin, de collega
el compañero, la compañera
180
de droge/halfdroge/ zoete wijn
el vino seco / semiseco / dulce
181
een (web) pagina bezoeken
visitar una página (de internet)
182
wetenschappelijk
científico, científica
183
het bestuur, de leiding, de richting, het adress
la dirección
184
de zakenman
el hombre de negocios
185
het weekend
el fin de semana
186
op internet plaatsen
publicar en internet
187
de proef, het bewijs
la prueba
188
(aan)bieden, beloven
ofrecer
189
de app, de apps
el app (f.) , las apps
190
de rijst
el arroz
191
de klant, cliënt
el cliente/la clienta
192
hij is geslaagd (voor het examen)
ha salido/sido aprobado (en el examen)
193
ze kwamen tot een akkoord
llegaron a un acuerdo
194
ophouden / onderbreken / verderdoen
cesar / interrumpir / continuar (ú) [continuar]
195
afstuderen
acabar la carrera
196
subsidiëren
subvencionar
197
weerspiegelen, weergeven / weergegeven worden
reflejar / reflejarse
198
het merk, het record
la marca
199
de omelet
la tortilla
200
de ondernemer, de zakenman/zakenvrouw
el empresario / la empresaria
201
kopen
comprar
202
de filet, lendenbiestuk, het lapje
el filete
203
de koffie
el café
204
het vruchtensap
el zumo
205
het akkoord
el acuerdo
206
het fruit
la fruta
207
de eetlust, de begeerte, zucht
el apetito
208
toepassen
aplicar
209
baten, ten goede komen
beneficiar
210
het beroep, vak
el oficio
211
de postitie
la posición
212
de carrière, de studierichting
la carrera
213
organiseren
organizar
214
ondernemen
emprender
215
Hoe schrijf je…?
¿Cómo se escribe?
216
de aankoop
la compra
217
de handel, het zakenleven
el comercio
218
technisch
técnico, técnica
219
koud
frío, fría
220
het (nood)lot, het geluk, het fortuin
la fortuna
221
hij is erin geslaagd deze taal te leren
consiguió aprender esta lengua
222
koffie met melk
café con leche
223
verrijken / zich verrijken
enriquecer / enriquecerse
224
het kantoor, bureau
la oficina, el despacho
225
de stof, de substantie
la sustancia
226
Hoe spreek je… uit?
¿Cómo se pronuncia?
227
de vloeistof
el líquido
228
de werkloosheid
el desempleo, paro
229
de wortel
la zanahoria
230
per X
por/a X
231
de privé/publieke sector
el sector privado/pública
232
de priklimonade
la gaseosa
233
de soep
la sopa
234
scheppen, creëren
crear
235
de eis
la reivindicación
236
het bier
la cerveza
237
de uitwerking ,verwerking, ontwikkeling
el elaboración
238
van wie/welke
cuyo
239
de olie
el petróleo
240
op reis zijn
estar de vacaciones
241
de blogger
el bloguero / la bloguera
242
het internet
el / la internet
243
voeden [lett. & fig.]
alimentar
244
de techniekl
a técnica
245
de vakantie
las vacaciones
246
vooruitgaan
progresar
247
het universitair restaurant, studentenrestaurant
el comedor universitario
248
hij heeft het zojuist gedaan
acabar de hacerlo
249
de druif
la uva
250
een slecht rapport hebben
tener malas notas
251
het obstakel, de hindernis
el obstáculo
252
de paella
la paella
253
om middernacht
a la media noche
254
de import
la importación
255
het mengsel
la mezcla
256
slagen, laten slagen, goedkeuren
aprobar
257
de verzekering
el seguro
258
exporteren, uitvoeren
exportar
259
de bediende, wernemer/werkneemster
el empleado, la empleada
260
de sla, salade
la ensalada
261
de appel
la manzana
262
het suiker
el azúcar
263
goed/slecht uitdraaien
salir bien/mal
264
fundamenteel, voornaamst
fundamental
265
verschillende manieren om uit te nodigen en in te gaan op een uitnodiging
diferentes maneras para invitar y contestar a una invitación
266
de macaroni
los macarrones
267
de kost verdienen
ganarse la vida
268
de watermeloen
la sandía
269
zich voelen, wensen, willen (I fancy)
apetecer
270
het beheer, de afhandeling
la gestión
271
stoppen, eindigen
terminar, acabar por X/ de+ inf/ con X
272
economisch, goedkoop
económico, económica
273
de armoede
la pobreza
274
het vleesnat
el jugo de la carne
275
arm
pobre
276
bijdragen [lett. en fig.]
contribuir
277
ontslagen, ontslag nemen, uitgeleide doen/ afscheid nemen
despedir, despedirse
278
X zijn [van beroep]
ser X
279
iemand tot iets verplichten
obligar a alguien a algo/INF.
280
de onderneming/het bedrijf
la empresa
281
Wil(t) je(/u) het herhalen ajb?
¿Puede(s) repetir, por favor?
282
de energie
la energía
283
toevoegen
añadir
284
reorganiseren
reorganizar
285
de werkdag
el día de trabajo, el día laborable
286
de aardappelen
las patatas
287
de verplichting
la obligación
288
de fabricage, vervaardiging
la fabricación
289
de carrière , studie, (wed)loop
la carrera
290
de inkomsten, verdiensten
los ingresos
291
slagen voor het examen
pasar/ aprobar el examen
292
produceren
producir
293
de titel
el título
294
vertrekken
salir
295
de klasse, de categorie
la clase
296
X worden
llegar a ser X
297
hij is gezakt
ha sido suspendido
298
de brug maken
hacer puente
299
beroemd worden
hacerse famoso
300
la física
de scheikunde
301
de textielindustrie
la industria textil
302
el refresco, la bibida refrescante
de frisdrank
303
kennis
conociemento
304
filosófico, filosófica
filosofisch
305
el portátil
de portable (computer)/ laptop
306
het schriftelijk/mondeling examen
el examen escrito/oral
307
los refrescos
de frisdranken
308
reünie
reunión
309
universitair
universitario, universitario
310
de boekhouding
la contabilidad
311
la aplicación
de toepassing
312
funcionar
werken, functioneren
313
de prijs, de beloning
el premio
314
de rijkdom
la riqueza
315
la investigación
het onderzoek
316
het proefwerk
la prueba escrita
317
el proceso
het proces
318
Om 8h15
A las ocho y cuarto
319
el ambíto
het gebied, het domein
320
Hoe spel je…?
¿Cómo se deletrea?
321
de markt
el mercado
322
el jugo
het sap, nat, de jus
323
bereiken, toereikend zijn, inhalen
alcanzar
324
el campo
het gebied, het vlak, het platteland
325
¡Déme una fruta, por favor!
Geeft u mij een stukje fruit aub!
326
las patatas fritas
de frieten, frietjes
327
de monopolie
el monopolio
328
de economie
la economía
329
toegeven, toelaten, aanvaarden
admitir
330
hij is geslaagd
ha aprobado
331
la aplicación
de toepassing
332
la filosofía
de filosofie
333
la química
de chemie
334
privé
privado, privada
335
de evaluatie, test
la evaluación
336
esto se refleja en los resultados
dit wordt bevestigd door de resultaten
337
de sector
el sector
338
la caña
de pils, het biertje [van 't vat], het suikerriet, het rietje
339
la observación
de observatie, de opmerking
340
het apparaat
el aparato
341
de woordvoerder/ woordvoerster
el/ la portavoz
342
de subsidie
la subvención
343
el tomate
de tomaat
344
el invento
de uitvinding, het verzinsel
345
observar
gadeslaan, observeren, opmerken
346
gratis
gratuito, gratuita, gratis
347
el area
het domein, het vlak
348
de industrie, de bedrijvigheid
la industria
349
la sal
het zout
350
el melón
de meloen
351
het salaris
el salario
352
op reis gaan
emprender un viaje
353
de materie
la materia
354
el ajo
de look
355
hij heeft net een roman klaar
acaba de escribir una novela
356
de (studie)beurs
la beca
357
de rustpauze
el descanso
358
importeren, invoeren
importar
359
la aceituna
de olijf
360
el progreso
de vooruitgang
361
mezclar
mengen
362
uiteindelijk X worden
terminar por ser X
363
per maand
al mes, (por mes)
364
chupar
zuigen
365
het fundament
el fundamento
366
afwijzen, laten zakken [persoon], zakken voor, niet halen [examen], hangen, ophangen, opschorten
suspender
367
el limón
de citroen
368
la leche
de melk
369
bevorderen, teweegbrengen
promover
370
correct
correctamente
371
geld verdienen
ganar dinero
372
de verkoop
la venta
373
el azúcar de caña
de rietsuiker
374
de ellende, armoede
la miseria
375
accent
acento
376
sistemático, sistemática
systematisch
377
het geld
el dinero
378
compartir X en internet
X op het internet delen
379
Wil je iets hebben?
¿Te apetece tomar algo?
380
de wetenschap
la ciencia
381
la pantalla
het scherm
382
la cebolla
de ui, de bloembol
383
per week
por semana, a la semana
384
op de middag
al medio día
385
gemerkt, overduidelijk, uitgesproken
marcado, marcada
386
el corcho
de kurk
387
het percentage
el porcentaje
388
de begunstigde
le beneficiario / la beneficiaria
389
stichten, oprichten, vestigen
fundar
390
el espagueti, los espaguetis
de spaghetti
391
examen afleggen van X
examinar a X
392
(des)/(re)organisatie
(des)/(re)organización
393
echar
inschenken
394
X worden [van beroep]
hacerse X
395
de maatschappij, de compagnie, het gezelschap
la compañía
396
la táblet / la tableta
de tablet
397
slagen voor het examen
pasar el examen
398
de machine
la máquina
399
werk vinden
encontrar trabajo
400
de feestdag
el día de fiesta, el día festivo
401
de biefstuk
el bistec, el bisté
402
de bijdrage, de heffing
la contribución
403
iets bewijzen
dar pruebas de una cosa
404
koffie drinken
tomar café
405
onder leiding van X
bajo la dirección de X
