Voc examen juli 25 Flashcards
(57 cards)
1
Q
le pedpiant
A
het affiche
2
Q
l’ingredient
A
het ingrediënt
3
Q
le kilo
A
de kilo(gram)
4
Q
le légume
A
de groenten
5
Q
le magasin de chaussures
A
de schoenenwinkel
6
Q
le pain
A
het brood
7
Q
le paquet
A
het pakje
8
Q
le produit
A
het product
9
Q
le produit laitier
A
het melkproduct
10
Q
le repas
A
de maaltijd
11
Q
la boisson
A
het drankje
12
Q
la boîte
A
het conservenblik
13
Q
la boucherie
A
de slager
14
Q
la boulangerie
A
de bakker
15
Q
la bouteille
A
de fles
16
Q
la boutique de vêtements
A
de kledingwinkel
17
Q
les courses
A
de boodschappen
18
Q
l’éciperie
A
de kruidenierszaak
19
Q
la poissonerie
A
de viswinkel
20
Q
la fête d’anniversaire
A
het verjaardagsfeest
21
Q
l’invitation
A
de uitnodiging
22
Q
la liste d’achats
A
De boodschappenlijst
23
Q
la recette
A
het recept
24
Q
la viande
A
het vlees
25
en cadeau
gratis
26
en promotion
in promotie
27
cuisiner
koken
28
fêter
feesten
29
préparer
klaarmaken
30
avoir de la chance
geluk hebben
31
faire des courses
boodschappen doen
32
le beure
de boter
33
le bifteck
het biefstuk
34
les chamingons
de chamignons
35
le coca
de cola
36
le fromage râpé
de gerastpte kaas
37
le jean
de jeans
38
le jambon
de hesp
39
les œufs
de eierenen
40
les oignons
de uien
41
les petit pains
de pistoles
42
le persil
de peterselie
43
le poivre
de peper
44
le saumon
de zalm
45
le sel
het zout
46
les spaghettis
de spaghetti
47
le t-shirt
de t-shirt
48
la baguette
het stokbrood
49
l'huile d'olive
de olijfolie
50
la limonade
de limonade
51
les moules
de mossels
52
la robe
het kleed
53
les sandales
de sandalen
54
les saucisses
de worsten
55
la tarte au fraises
de aardbeientaart
56
les tomates
de tomaten
57
la viande hachée
het gehakt
