Voc P.114-115 Flashcards
(105 cards)
1
Q
de lijnbus
A
l’autobus / le bus
2
Q
de reisbus, de touringcar
A
l’autocar / le car
3
Q
het vliegtuig
A
l’avion
4
Q
de boot
A
le bateau
5
Q
de fiets
A
la bicyclette
6
Q
de vrachtwagen
A
le camion
7
Q
de bestelwagen
A
la camionnette
8
Q
de helikopter
A
l’hélicoptère
9
Q
de metro
A
le métro
10
Q
het transportmiddel
A
le moyen de transport
11
Q
de tgv, de hogesnelheidstrein (hst)
A
le TGV (Train à Grande Vitesse)
12
Q
de trein
A
le train
13
Q
de tram
A
le tram
14
Q
het openbaar vervoer
A
les transports en commun
15
Q
de auto, de wagen
A
la voiture
16
Q
parkeren
A
garé
17
Q
ze zijn een koppel
A
ils sont en couple
18
Q
het appartement
A
l’appartement
19
Q
de halte
A
l’arrêt
20
Q
de jeugdherberg
A
l’auberge de jeunesse
21
Q
de snelweg
A
l’autoroute
22
Q
de laan
A
l’avenue
23
Q
de bank
A
la banque
24
Q
de slagboom
A
la barrière
25
de slagerij
la boucherie
26
de bakkerij
la boulangerie
27
de brede laan
le boulevard
28
het postkantoor
le bureau de poste
29
het kruispunt
le carrefour
30
de weg, de rijbaan
la chaussée
31
de cinema, de bioscoop
le cinéma
32
het verkeer
la circulation
33
het commissariaat
le commissariat
34
het carpoolen
le covoiturage
35
de school
l'école
36
de kerk
l'église
37
de benzine
l'essence
38
het verkeerslicht
le feu
39
de garage
le garage
40
het station
la gare
41
de Grote Markt
la Grand-Place
42
het hotel
l'hôtel
43
het appartementsgebouw
l'immeuble
44
de markt
le marché
45
de parking
le parking
46
de overweg
le passage à niveau
47
het fietspad
la piste cyclable
48
het plein, de marktplaats
la place
49
de viswinkel
la poissonnerie
50
de haven
le port
51
de kade, het perron
le quai
52
de wijk
le quartier
53
de rotonde
le rond-point
54
de straat
la rue
55
het kapsalon
le salon de coiffure
56
het metrostation
la station de métro
57
het benzinestation
la station-service
58
de supermarkt
le supermarché
59
het eindstation
le terminus
60
het traject
le trajet
61
het trottoir, het voetpad
le trottoir
62
het viaduct
le viaduc
63
het dorp
le village
64
de stad
la ville
65
het spoor
la voie
66
naar rechts
à droite
67
naar links
à gauche
68
rechtdoor
tout droit
69
dichtbij
tout près
70
de politieagent
l'agent de police
71
de vrachtwagenbestuurder
le camionneur
72
de chauffeur
le chauffeur
73
de (tram) bestuurder
le conducteur (de tram)
74
de bestuurster
la conductrice
75
de fietser / fietsster
le / la cycliste
76
de postbode
le facteur
77
de passagier
le passager
78
de passagierster
la passagère
79
de voetganger
le piéton
80
de voetgangster
la piétonne
81
de piloot / pilote
le / la pilote
82
de toerist(e)
le / la touriste
83
de buurman
le voisin
84
de buurvrouw
la voisine
85
de boete
l'amende
86
de omleiding
la déviation
87
de dienstregeling
l'horaire
88
de werkzaamheden
les travaux
89
de snelheid
la vitesse
90
druk (verkeer)
(le trafic) dense
91
de snelheid aanpassen
adapter la vitesse
92
aankomen
arriver
93
vertraging hebben
avoir du retard
94
zoeken
chercher
95
besturen
conduire
96
brengen, voeren (naar)
conduire (à)
97
uitleggen
expliquer
98
wonen
habiter
99
huren
louer
100
carpoolen
pratiquer le covoiturage
101
zijn aansluiting missen
rater sa correspondance
102
rijden
rouler
103
zich verplaatsen
se déplacer
104
verloren lopen
se perdre
105
oversteken
traverser
