voc T5 Flashcards
(41 cards)
1
Q
het trucje
A
l’astruce (f)
2
Q
tweedehandskledingzaak
A
la friperie
3
Q
vernieuwend
A
novateur, novatrice
4
Q
genieten van
A
bénéficier de
5
Q
op de kop tikken
A
dénicher
6
Q
uitwisselen
A
échanger
7
Q
beheersen
A
maîtriser
8
Q
grijpen
A
saisir
9
Q
voordeel, winst
A
le bénéfice
10
Q
de spullen
A
les biens
11
Q
het koopje
A
la bonne affaire
12
Q
de korte keten
A
le circuit court
13
Q
het koopgedrag
A
le comportement d’achat
14
Q
de uitgave
A
la dépense
15
Q
de deeleconomie
A
l’économie collaborative
16
Q
het ondernemerschap
A
l’entrepreneuriat (m)
17
Q
de tussenpersoon
A
l’intermédiaire
18
Q
het bezit
A
la possession
19
Q
besparen
A
économiser
20
Q
investeren
A
investir
21
Q
onderhandelen, afdingen
A
marchander
22
Q
onderhandelen (over)
A
négocier
23
Q
valoriseren, herwaarderen
A
valoriser
24
Q
tweedehands
A
de seconde main
25
in bulk
en vrac
26
verbeten
acharné(e)
27
onvoorspelbaar
imprévisible
28
doordacht
réfléchi(e)
29
vertrouwen op
faire confiance à
30
een goede zaak doen, een koopje doen
faire une bonne affaire
31
aan de verleiding weerstaan
résister à la tentation
32
met kennis van zaken
en connaissance de cause
33
in opmars zijn, groeien
être en essor
34
met zich meebrengen
entraîner
35
beklemtonen
mettre l’accent sur
36
bevoordelen
privilégier
37
zich baseren op
reposer sur
38
het nadeel, het ongemak
l'inconvénient (m)
39
defect, stuk, kapot
défectueux, défectueuse
40
milieu-, ecologisch
environnemental(e)
41
eerlijk
équitable