Voc U1 Flashcards
(67 cards)
1
Q
een das
A
a tie
2
Q
een hemd
A
a shirt
3
Q
een vest
A
a waistcoat
4
Q
een broek
A
a pair of trousers
5
Q
een pak
A
a suit
6
Q
een paar zwarte schoenen
A
a pair of black shoes
7
Q
een sjaal
A
a scarf
8
Q
een blouse
A
a blouse
9
Q
een rok
A
a skirt
10
Q
een hoed
A
a hat
11
Q
een snor
A
a moustache
12
Q
een baard
A
a beard
13
Q
een jas
A
a coat
14
Q
een paar laarzen
A
a pair of boots
15
Q
een jasje
A
a jacket
16
Q
een jurk
A
a dress
17
Q
en paar hoge hakken
A
a pair of high heels
18
Q
lang / kort
A
long / short
19
Q
klein / groot
A
tiny / tall
20
Q
De dief had kort haar en een lange baard
A
The thief had short hair and a long beard.
21
Q
recht / gekruld
A
straight / curly
22
Q
Hij was niet klein, maar heel groot.
A
He wasn’t tiny, but very tall.
23
Q
gigantisch
A
huge
24
Q
puntig
A
pointed
25
Hij had een puntige neus en gigantische wenkbrauwen
He had a pointed nose and huge eyebrows.
26
Hij had steil haar, het was niet gekruld.
He had straight hair, it wasn't curly.
27
Eerst was Jamal een dief
First Jamal was a thief
28
Vervolgens werd hij een bedelaar (a beggar)
Next he became a beggar
29
Dan ontsnapte hij
Then he escaped
30
Daarna bleef hij zoeken naar Bart
After that, he kept looking for Bart
31
Ten slotte leefde hij gelukkig
Finally he lived happily ever after
32
een zakdoek
a handkerchief / a hankie
33
een ketting
a necklace
34
een gouden (zak)horloge
a golden (pocket) watch
35
een bril
glasses
36
een riem
a belt
37
een dief
a thief
38
een gauwdief
a pickpocket
39
een overvaller
a robber
40
een misdadiger
a criminal
41
een misdaad plegen
to commit a crime
42
stelen
to steal
43
overvallen
to rob
44
Wanneer er veel armoede is , dan is er ook veel misdaad in een stad
When there is a lot of poverty, there is a lot of crime in a city too
45
onderwijs
education
46
arresteren
to arrest
47
De politie arresteerde enkele bendeleden omdat zij dronken waren
The police arrested a number of gang members because they were drunk
48
rijk / arm
rich / poor
49
een bedelaar
a beggar
50
Hij draagt een sjaal
He is wearing a scarf
51
Zij draagt een rok
She is wearing a skirt
52
Hij draagt een lange jas
He is wearing a long coat
53
Hij draagt een wit hemd
He is wearing a white shirt
54
Hij draagt een vest
He is wearing a waistcoat
55
Hij draagt een zonnebril
He is wearing sunglasses
56
Ze heeft groene ogen
She has green eyes
57
Ze heeft bruin haar
She has brown hair
58
Hij heeft blauwe ogen
He has blue eyes
59
Hij is groot
He is tall
60
Zij is klein
She is short
61
Correct this mistake:
She didn't saw the thief
She didn't SEE the thief
62
Correct this mistake:
She didn't slept all night
She didn't sleep all night
63
Correct this mistake:
Mr Williams concert is great
Mr WILLIAMS' concert is great
64
Correct this mistake:
A person in first year of high school is a senior
A person in first year of high school is a sophomore
65
Make a question:
ALICE was decorating the Christmas tree for the party
Who was decorating the christmas tree for the party?
66
Make a question:
Alice was decorating THE CHRISTMAS TREE for the party
What was Alice decorating for the party?
67
Make a question:
Alice was decorating the Christmas tree FOR THE PARTY
Why was Alice decorating the christmas tree?
