vocablurary food part 2 Flashcards

(100 cards)

1
Q

een afhaalrestaurant

A

a take-away restaurant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een meeslepend lied dat in je hoofd blijft zitten

A

a catchy tune

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een moeilijke eter

A

a fussy eater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

graag hebben/doen/eten

A

to be into sth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een rechtzaak tegen iemand aanspannen

A

to file a lawsuit against someone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de verleiding

A

the temptation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

overgewicht hebben

A

to be overweight

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

obees zijn, zwaarlijvig zijn

A

to be obese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zwaarlijvigheid, obesitas

A

obesity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een ziekte

A

a disease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ervoor zorgen dat iemand blijft volhouden

A

to keep someone going

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een automaat

A

a vending machine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

handig, gemakkelijk

A

convenient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gezond

A

healthy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ongezond

A

unhealthy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gezondheid

A

health

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

voedingswaarde

A

nutritional value

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

lekker

A

tasty

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

(af)leveren

A

to deliver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

iemand overtuigen

A

to persuade someone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

reclame maken

A

to advertise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een gewoonte

A

a habit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

comfort food

A

comfort food

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een ober/serveerster

A

a waiter/waitress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
glijden, schuiven
to slide-slid-slid
26
een geneesmiddel
a medicine
27
tegen iemand zeuren, iemand aan het hoofd zeuren
to nag someone
28
een zeldzame vogel
a rare bird
29
een advocaat
a lawyer/ an attorney
30
bestellen
to order
31
iets morsen
to spill sth
32
een recept
a recipe
33
1) verschijnen 2) lijken
to appear
34
bijgerecht
side dish
35
stichten
to found-founded-founded
36
onderzoek
a survey
37
uitvoeren
to carry out
38
onderhouden
to maintain
39
ondanks
despite
40
uitgave
an expenditure
41
door, als gevolg van
owing to/ due to
42
onkosten, uitgave
an outlay
43
alles wat te maken heeft met vogels
avian
44
alles wat te maken heeft met honden
canine
45
bezuinigen, besparen
to cut back on
46
braden
to roast
47
meer dan
upward(s) of
48
opeenhopen, opeenstapelen
to accumulate
49
dampen
fumes
50
uitwerpsel
excerment
51
blaar
a blister
52
pijnlijke plek
a sore
53
alles wat te maken heeft met ademhaling/longen
respiratory (adj)
54
kweken
to breed-bred-bred
55
slachten
to slaughter
56
ketenen, boeien
to shackle
57
transportband
a conveyor belt
58
big
a piglet
59
knagen
to gnaw on/ at
60
achterwerk
a rump
61
varken
a hog
62
opwekken, uitlokken
to induce
63
hartstilstand
a cardiac arrest/ faillure
64
gezelling, aangenaam
companionable
65
besmetten, bezoedelen
to contaminate
66
voorschrijven
to prescribe
67
vee
livestock
68
een belangrijke schakel zijn in
be instrumental in
69
resisent, bestand tegen
resistant to
70
een (bepaald type/soort) ziektekiem/bacterie
a (strain of) germ
71
superbacterie
superbug
72
razensnel vermeerderen
to shoot up
73
slepen, trekken
to drag
74
in stukken hakken/ trekken
to dismember
75
sluipen
to sneak
76
kalkoen
a turkey
77
kuiken
a chick
78
vervangen
to substitute for
79
houweel
a pickaxe
80
verdorren
to wither away
81
een korst
a crust
82
iemands keel oversnijden
to slit somebody's throat
83
meeslepend, interessant
rivething
84
namens, wegens, vanwege
on behalf of someone
85
voorouder
an ancestor
86
inslikken
to ingest
87
vals, larie, nonsens
bogus
88
gelijkstellen
to equate
89
uier
udder
90
proppen, opeenstapelen
to jam into
91
bek
to beak
92
lemmet (van een mes)
a blade
93
zuivel
dairy
94
zuivelproducten
dairy products
95
onverschillig
indifferent to
96
landbouw
agriculture
97
inwoner
a resident
98
beschaamd, ongemakkelijk
embarrassed
99
kip gekweekt voor het vlees
a boiler chicken
100
kip gehouden om eieren te leggen
layer chicken, egg-laying chicken