vocabulaire Flashcards
(152 cards)
1
Q
geavanceerde
A
Fortschrittlich
2
Q
toepassingen
A
Anwendungen
3
Q
uiteenlopende
A
verschieden, vielfältig
4
Q
alsjeblieft
A
Bitte (persönlich)
5
Q
alstublieft
A
Bitte (förmlich)
6
Q
levensverzekeringsaangelegenheden
A
Lebensversicherungsangelegenheiten
7
Q
makkelijk
A
komfortabel
8
Q
stom
A
stupid
9
Q
muur
A
Mauer
10
Q
veel
A
many
11
Q
geweldig
A
Eindrucksvoll
12
Q
kunt
A
dürfen
13
Q
nog
A
noch
14
Q
eigenlijk
A
Genau genommen
15
Q
moet
A
muss
16
Q
natuurlijk
A
Natürlich
17
Q
zijn
A
Sind
18
Q
kiezer
A
Wähler
19
Q
vooruit
A
nach vorne
20
Q
regering
A
Regierung
21
Q
fijn
A
Bußgeld
22
Q
doe
A
Tun
23
Q
goed
A
Gut
24
Q
ontdek
A
entdecken
25
lukt
gelingt es
26
hoe
wie
27
nieuws
Nachrichten / Nachricht
28
ondraglijke
unterträglich
29
klopt
richtig
30
vertaler
Übersetzer
31
leuke
hübsch
32
leuk
hübsch, cool
33
lope
gehen
34
hardlope
laufen
35
begrijp
verstehen
36
houd niet
mag nicht
37
aanbetaling
kaution
38
verhalen
geschichten
39
toevallig
zufällig
40
tellen
zählen
41
uitslag
ausschlag
42
omroepen
Rundfunkveranstalter
43
nogmaals
einmal mehr
44
burgers
bürger
45
hulp
Personal
46
mogelijke
mögliche
47
zoekt
sucht
48
vanaf dinsdag
ab Dienstag
49
vijfendertig
fünfunddreißig
50
blijkt
stellt sich heraus
51
zoveel
so viel
52
moeilijk
schwierig
53
waarschijnlijk
wahrscheinlich
54
getuigen
Zeugen
55
hiernaast
nebenan
56
etenslucht
essensgeruch
57
kwamen
kam
58
moeder
Mutter
59
ongelooflijke
unglaublich
60
gezinnen
familien
61
stem ze weg
wähle sie ab
62
spuugzat
krank und müde
63
aangenaam
Schön, dich kennenzulernen
64
zelfbeschikking
Selbstbestimmung
65
vrijheid
Freiheit
66
uiteraard
natürlich
67
vijand
Feind
68
natie
nation
69
verschrikkelijk
schrecklich
70
terugkrijgen
zurück bekommen
71
buitenlanders
Ausländer
72
vies
schmutzig
73
buiten
draußen
74
blijkbaar
offensichtlich
75
vroeg
fragte
76
jouw
ja
77
Maar stel
aber angenommen
78
leefbaarheid
Lebensqualität
79
lastiggevallen
gestört
80
maar het gebeurt
aber es passiert
81
af
aus
82
oplossing
Lösung
83
flikker
Schwuchtel
84
dood
tot
85
elkaar
gegenseitig
86
ras
Wettrennen, Rasse
87
vaak
oft
88
naar
zu
89
toekomstmuziek
Zukunftsmusik
90
wat blijft
was übrigbleibt
91
veroorzaken
Ursache / verursachen
92
voedsel
Essen
93
verlieft
verliebt
94
uitdagende
herausfordernd
95
brug
brücke
96
erg blij
sehr glücklich
97
erg
fürchterlich
98
blij
erfreut
99
sollicitatiegesprek
Bewerbungsgespräch
100
boerderij
Bauernhof
101
sleutel
schlüssel
102
kracht
leistung
103
Tweelingen
Zwillinge
104
verblijfsvergunning
Aufenthaltsgenehmigung
105
omtzigt
um
106
voorbeeld
Beispiel
107
helemaal
absolut
108
Reet
Arsch
109
Oproten
Verpiss dich
110
Maagd
Jungfrau
111
tijdelijk
vorübergehend
112
eindejaarsuitkering
Jahresendbonus
113
sinterklaas
Sankt Nikolaus
114
bepalingen
Bestimmungen
115
Graag
Bitte
116
donderdagochtend
Donnerstagmorgen
117
gekke
verrückt
118
schaatsen
Skaten
119
Bijna
Fast
120
Duidelijk
Klar
121
Misschien
Vielleicht
122
Wanneer
Wann
123
arrogante kapsonensapen
arrogante idioten
124
buurman
Nachbar
125
vicieuze
ewig
126
helaas
Leider
127
opknappen
renovieren
128
kaatsen
prallen
129
Uiteindelijk
endlich
130
onwijs
unklug
131
bedoel
bedeuten
132
ongeneeslijk
unheilbar
133
hersen
gehirn
134
ontbijtje
Frühstück
135
bezig
beschäftigt
136
fatsoenlijk
anständig
137
koelkast
Kühlschrank
138
dwang
zwang
139
natste
am nassesten
140
kant
seite
141
afkijken
kopieren
142
grapje
nur ein Scherz
143
soepeltjes
glatt
144
toch
jedoch
145
feit
Tatsache
146
ontiegelijk
unglaublich
147
beteken
bedeuten
148
meteen
sofort
149
kleurrijk
bunt
150
Achterstand
Nachteil
151
Oorlog
Krieg
152
plofkraker
Bombenknacker
