Vocabulaire Courant Flashcards
(23 cards)
gokken (gokte, gegokt)
parier
voeren (voerde, gevoerd)
nourrir
nourrir
voeren (voerde, gevoerd)
De schepen (pl. +en)
Le conseiller communal
Geliefd
Aimé, apprécié
Het beleid
La politique
Verwonderlijk
Étonnant, surprenant
De opvang
La garderie (des enfants)
Onverwacht
Inattendu, imprévu, de manière inattendue
Komen opdagen
Se présenter (quelque part)
Verdedigen (verdedigde, heeft verdedigd)
Défendre (son pays, son point de vue, contre des agresseurs), plaider
Aan de slag zijn/blijven
Travailler / continuer à travailler
Handhaven (handhaafde, heeft gehandhaafd)
Maintenir (l’ordre), rester
Gewond
Blessé
Voorlopig
Provisoirement, provisoire
De bedreiging
La menace
De handdoek in de ring gooien
Jeter l’éponge
De aankondiging
L’annonce
Uiten (uitte, heeft geuit)
Exprimer, faire savoir, communiquer, proférer (un avis, une promotion, une menace, etc)
Controle overnemen (nam over, heeft overgenomen)
Prendre le contrôle
Overnemen (nam over, heeft overgenomen)
Reprendre, (r)acheter, prendre (le contrôle)
De ontmoeting
La rencontre
Bezitten
Posséder, se l’approprier, occuper (un territoire)