Vocabulario 1a Flashcards
(207 cards)
1
Q
el texto
A
de tekst
2
Q
la lección
A
de les
3
Q
el vocabulario
A
de woordenlijst
4
Q
en
A
op, in
5
Q
el aeropuerto
A
het vliegveld
6
Q
el aduanero
A
de douanebeambte
7
Q
hola
A
hallo
8
Q
buenos días
A
goedemorgen
9
Q
bienvenido a
A
welkom in
10
Q
la capital
A
de hoofdstad
11
Q
de
A
van
12
Q
su
A
uw, zijn, haar
13
Q
el pasaporte
A
het paspoort
14
Q
por favor
A
alstublieft (vragend)
15
Q
tenga
A
alstublieft (gevend)
16
Q
gracis
A
dank u wel
17
Q
el nombre
A
naam
18
Q
es
A
hij/zij/het is (u bent)
19
Q
sí
A
ja
20
Q
soy
A
ik ben
21
Q
usted
A
u
22
Q
holandés
A
Nederlands/Nederlander
23
Q
?verdad?
A
nietwaar?
24
Q
y
A
en
25
vive
hij/zij/u woont
26
(el) señor
meneer (de heer)
27
muchas gracias
veel dank
28
habla
hij/zij/u spreekt
29
muy
erg, zeer, heel
30
bien
goed (bijwoord)
31
el español
het Spaans, de Spanjaard
32
una lengua
een taal
33
bonito/-a
mooi
34
viaja
hij/zij/u reist
35
solo
alleen
36
no
nee
37
viajo
ik reis
38
con
(samen) met
39
mi
mijn
40
la amiga
de vriendin
41
ella
zij
42
está
hij/zij/het is, staat, zit, ligt
43
allí
daar
44
bueno
goed, welnu (stopwoord)
45
la maleta
de koffer
46
?qué?
wat/welke?
47
hay
er is, staat, zit, ligt (bevindt)
48
blanco/-a
wit
49
o
of
50
negro/-a
zwart
51
la ropa
de kleding
52
tres
drie
53
el pantalón
de broek
54
cuatro
vier
55
la camisa
het overhemd
56
dos
twee
57
el libro
het boek
58
el cigarillo
de sigaret
59
?cuánto(s/-as)?
hoeveel?
60
sólo
slechts, alleen maar
61
el paquete
het pakje
62
el bolso
de tas
63
la cámara fotográfica
het fototoestel
64
algo
iets
65
para
om te, voor (met het doel)
66
comer
eten
67
unos
enkele
68
el bocadillo
het (belegde) broodje
69
la pregunta
de vraag
70
la parada
de halte
71
de autobuses
van de (auto)bussen
72
cerca (de)
dichtbij
73
aquí
hier
74
claro
natuurlijk
75
enfrente de
rechttegenover
76
mucho
veel
77
adiós
dag
78
de tekst
el texto
79
de les
la lección
80
de woordenlijst
el vocabulario
81
op, in
en
82
het vliegveld
el aeropuerto
83
de douanebeambte
el aduanero
84
hallo
hola
85
goedemorgen
buenos días
86
welkom in
bienvenido a
87
de hoofdstad
la capital
88
van
de
89
uw, zijn, haar
su
90
het paspoort
el pasaporte
91
alstublieft (vragend)
por favor
92
alstublieft (gevend)
tenga
93
dank u wel
gracias
94
naam
el nombre
95
hij/zij/het is (u bent)
es
96
ja
sí
97
ik ben
soy
98
u
usted
99
Nederlands, Nederlander
holandés
100
nietwaar
verdad
101
en
y
102
hij/zij/u woont
vive
103
meneer (de heer)
(el) señor
104
veel dank
muchas gracias
105
hij/zij/u spreekt
habla
106
erg, zeer, heel
muy
107
goed (bijwoord)
bien
108
het Spaans, de Spanjaard
el español
109
een taal
una lengua
110
mooi
bonito/-a
111
hij/zij/u reist
viaja
112
alleen
solo
113
nee
no
114
ik reis
viajo
115
(samen) met
con
116
mijn
mi
117
de vriendin
la amiga
118
zij
ella
119
hij/zij/het is, staat, zit, ligt
está
120
daar
allí
121
goed, welnu (stopwoord)
bueno
122
de koffer
la maleta
123
wat/welke?
?qué?
124
er is, staat, zit, ligt (bevindt)
hay
125
wit
blanco/-a
126
of
o
127
zwart
negro/-a
128
de kleding
la ropa
129
drie
tres
130
de broek
el pantalón
131
vier
cuatro
132
het overhemd
la camisa
133
twee
dos
134
het boek
el libro
135
de sigaret
el cigarillo
136
hoeveel?
?cuánto(s/-as)?
137
slechts, alleen maar
sólo
138
het pakje
el paquete
139
de tas
el bolso
140
het fototoestel
la cámara fotográfica
141
iets
algo
142
om te ..., voor (met het doel)
para
143
eten
comer
144
enkele
unos
145
het (belegde) broodje
el bocadillo
146
de vraag
la pregunta
147
de halte
la parada
148
van de (auto)bussen)
de autobuses
149
dichtbij
cerca (de)
150
hier
aquí
151
natuurlijk
claro
152
rechttegenover
enfrente de
153
veel
mucho
154
dag (groet)
adiós
155
enkele / ongeveer
unos/unas
156
unos/unas
enkele / ongeveer
157
la tienda
de winkel
158
de winkel
la tienda
159
el comedor
de eetkamer
160
de eetkamer
el comedor
161
de trein
el tren
162
el tren
de trein
163
het strand
la playa
164
la playa
het strand
165
de schoen
el zapato
166
el zapato
de schoen
167
de zoon
el hijo
168
el hijo
de zoon
169
het kantoor
la oficina
170
la oficina
het kantoor
171
de jurk
el vestido
172
el vestido
de jurk
173
la mujer
de vrouw
174
de vrouw
la mujer
175
het reisbureau
la agencia de viaje
176
het station
la estacion
177
la estacion
het station
178
la botella
de fles
179
de fles
la botella
180
taxista
taxichauffeur
181
taxichauffeur
taxista
182
el cuadro
het schilderij
183
het schilderij
el cuadro
184
la película
de film
185
de film
la película
186
el bar
de bar
187
de bar
el bar
188
la naranja
de sinaasappel
189
de sinaasappel
la naranja
190
el vino
de wijn
191
de wijn
el vino
192
la plaza
het plein
193
het plein
la plaza
194
la ciudad
de stad
195
de stad
la ciudad
196
la isla
het eiland
197
het eiland
la isla
198
el barco
de boot
199
de boot
el barco
200
una fábrica
een fabriek
201
een fabriek
una fábrica
202
una biblioteca
een bibliotheek
203
een bibliotheek
una biblioteca
204
un caballo
een paard
205
een paard
un caballo
206
un país
een land
207
een land
un país
