Vocabularium Caput 3 Flashcards
425-557 (133 cards)
1
Q
praeda
A
praedae v de buit, de prooi
2
Q
sagitta
A
sagittae v de pijl
3
Q
silva
A
silvae v het bos
4
Q
spectaculum
A
spectaculi o het schouwspel
5
Q
egregius
A
egregia, egrium / buitengewoon
6
Q
extremus
A
extrema, extremum / uiterste, het uiterste van
7
Q
nudus
A
+ abl. nuda, nudum / naakt, beroofd van
8
Q
miser
A
misera, miserum / ongelukkig
9
Q
canis
A
canis m de hond
10
Q
comes
A
comitis m de kameraad
11
Q
pudor
A
pudoris m de schaamte, het eergevoel
12
Q
auris
A
auris v het oor
13
Q
mens
A
mentis v de geest, het verstand
14
Q
pellis
A
pellis v de huid
15
Q
agmen
A
agminis o de troep, de colonne
16
Q
vulnus
A
vulneris o de wonde
17
Q
recens
A
recens, recens, recentis / recent, fris
18
Q
passus
A
passus m de pas
19
Q
vultus
A
vultus m het gezicht
20
Q
cornu
A
cornus o de hoorn, de legerflank
21
Q
appellare
A
appello, appellavi, appellatum / aanspreken, noemen
22
Q
dubitare
A
dubito, dubitavi, dubitatum / twijfelen, aarzelen
23
Q
incitare
A
incito, incitavi, incitatum / aanvuren
24
Q
negare
A
nego, negavi, negatum / ontkennen, weigeren
25
servare
servo, servavi, servatum / bewaren, redden
26
latere
lateo, latui, latitum / verborgen zijn (voor)
27
manere
maneo, mansi, mansum / blijven
28
miscere
misceo, miscui, mixtum / vermengen
29
solere
soleo, solui, solitum / gewoon zijn
30
polliceri
polliceor, pollicitus sum / beloven
31
agnoscere
agnosco, agnovi, agnitum / herkennen, erkennen
32
edere
edo, edi, esum / eten
33
fingere
fingo, finxi, fictum / vormen, verzinnen
34
intermittere
intermitto, intermisi, intermissum / onderbreken
35
petere
peto, petivi, petitum / gaan naar, vragen
36
ruere
ruo, rui, rutum / vooruitstormen, instorten
37
tollere
tollo, sustuli, sublatum / opheffen, wegnemen
38
reverti
revertor, reversus sum / terugkeren
39
fugere
fugio, fugi,- / (ont) vluchten
40
interficere
interficio, interfeci, interfectum / doden
41
eo
// daarheen, daardoor
42
mox
// weldra
43
prope
// dichtbij
44
tantum
// zoveel, alleen maar
45
quantum
// hoeveel, (zoveel) als
46
una
// samen
47
quoniam
// aangezien
48
legatus
legati m de gezant, de onderbevelhebber
49
maritus
mariti m de echtgenoot
50
cura
curae v de zorg
51
auxilium
auxilii o de hulp
52
arma
armorum o de wapens
53
iugum
iugi o het juk, de bergkam
54
periculum
periculi o het gevaar
55
vallum
valli o de wal
56
privatus
+ abl. privata, privatum / privé, beroofd van
57
aeger
aegra, aegrum / ziek
58
consul
consulis m de consul
59
senator
senatoris m de senator
60
senex
senis m de oude man
61
caedes
caedis v de moord, de slachting
62
legio
legionis v het legioen
63
lux
lucis v het licht
64
navis
navis v het schip
65
oratio
orationis v de redevoering
66
salus
salutis v het welzijn, de redding
67
preces
precum v de smeekbeden
68
mare
maris o de zee
69
difficilis
difficilis, difficile, difficilis / moeilijk
70
militaris
militaris, militare, militaris / militair
71
consensus
consensus m de eensgezindheid
72
senatus
senatus m de senaat
73
uterque, utraque, utrumque
// elk van beide
74
vetare
veto, vetui, vetitum / verbieden
75
augere
augeo, auxi, auctum / doen groeien, vermeerderen
76
obsidere
obsideo, obsedi, obsessum / belegeren, bezet houden
77
respondere
respondeo, respondi, responsum / antwoorden
78
colere
colo, colui, cultum / bewerken, bewonen, vereren
79
vincire
vincio, vinxi, vinctum / binden, boeien
80
efficere
efficio, effeci, effectum / ervoor zorgen
81
mori
morior, mortuus sum / sterven
82
perire
pereo, perii, peritum / omkomen
83
inter
+ acc. // tussen, tijdens
84
adhuc
// tot nu toe, nog altijd
85
cito
// snel
86
illic
// daar
87
inde
// vandaar, daarna, daarom
88
ita
// zo
89
tam
// zo, zozeer
90
quam
hoe, (zo) als
91
vix
// nauwelijks
92
ergo
// dus
93
causa
causae v de oorzaak, de reden, het proces
94
lingua
linguae v de tong, de taal
95
summa
summae v de hoofdzaak, het geheel
96
bellum
belli o de oorlog
97
caelum
caeli o de hemel
98
negotium
negotii o de bezigheid, de opdracht
99
divus
diva, divum / goddelijk
100
natio
nationis v het volk, de volksstam
101
pax
pacis v de vrede
102
facies
faciei v het gezicht, het uitzicht
103
confirmare
confirmo, confirmavi, confirmatum / versterken, bevestigen
104
damnare
damno, damnavi, damnatum / veroordelen
105
putare
puto, putavi, putatum / menen
106
continere
contineo, continui, contentum / vasthouden, omvatten
107
gaudere
gaudeo / blij zijn
108
movere
moveo, movi, motum / bewegen, beïnvloeden
109
animadvertere
animadverto, animadverti, animadversum / opmerken
110
frangere
frango, fregi, fractum / breken
111
intra
+acc. // binnen
112
quasi
als het ware
113
signum
signi o het teken
114
tectum
tecti o het dak, het huis
115
verus
vera, verum / waar, echt
116
carmen
carminis o het lied, het gedicht
117
similis
+ dat. similis, simile, similis / gelijk aan, gelijkend op
118
qui, quae, quod
die, dat
119
errare
erro, erravi, erratum / zwerven, zich vergissen
120
mutare
muto, mutavi, mutatum / veranderen, verwisselen
121
conari
conor, conatus sum / proberen
122
docere
doceo, docui, doctum / onderwijzen
123
considere
consido, consedi, consessum / gaan zitten
124
scribere
scribo, sripsi, scriptum / schrijven
125
liberi
liberorum m de kinderen
126
pons
pontis v de brug
127
Tiberis
Tiberis m de Tiber
128
res publica
rei publicae v de staat, de politiek
129
scelus
sceleris o de misdaad
130
portus
portus m de haven
131
quicumque, quaecumque, quodcumque
// al wie, al wat ; elke... die, elk... dat
132
quisquis, quicquid
// al wie, al wat
133
praeesse
+ dat. praesum, praefui, - / aan het hoofd staan van
