vocabularium (momenteel enkel de oneven pagina's) Flashcards
(374 cards)
1
Q
beneficium
A
beneficii, o
weldaad
2
Q
donum
A
doni, o
geschenk
3
Q
facies
A
faciei, v
gezicht, uitzicht
4
Q
unda
A
undae, v
golf
5
Q
cohors
A
cohortis, v
cohorte
6
Q
acies
A
aciei, v
slagorde
7
Q
singuli
A
singulae, singula
elk één, afzonderlijk
8
Q
rex
A
regis, m
koning
9
Q
porta
A
portae, v
poort
10
Q
domus
A
domus, v
huis
11
Q
certamen
A
certaminis, o
wedstrijd
12
Q
aqua
A
aquae, v
water
13
Q
navis
A
navis, v
schip
14
Q
auctoritas
A
auctoritatis, v
gezag
15
Q
turris
A
turris, v
toren
16
Q
clamor
A
clamoris, m
geroep
17
Q
officium
A
officii, o
taak, verplichting
18
Q
caedes
A
caedis, v
moord, slachting
19
Q
facilis
A
facilis, facile, facilis
gemakkelijk
20
Q
vir
A
viri, m
man
21
Q
auctor
A
auctoris, m
dader, initiatiefnemer
22
Q
sermo
A
sermonis, m
gesprek, taalgebruik
23
Q
tempus
A
temporis, o
tijd, moment
24
Q
auris
A
auris, v
oor
25
varius
varia, varium
afwisselend
26
laetus
laeta, laetum
vrolijk
27
ager
agri, m
veld
28
hiems
hiemis, v
winter
29
sententia
sententiae, v
mening, uitspraak
30
negotium
negotii, o
bezigheid, opdracht
31
durus
dura, durum
hard
32
ripa
ripae, v
oever
33
mora
morae, v
getreuzel, vertraging
34
verbum
verbi, o
woord
34
latus
lata, latum
breed, uitgestrekt
34
creber
crebra, crebrum
talrijk
35
causa
causae, v
oorzaak, reden, proces
36
gravis
gravis, grave, gravis
zwaar, ernstig
37
oppidum
oppidi, o
stad
38
umbra
umbrae, v
schaduw, schim
39
oculus
oculi, m
oog
40
recens
recens, recens, recentis
recent, fris
41
condicio
condicionis, v
voorwaarde, toestand
42
filius
filii, m
zoon
43
patrius
patria, patrium
vaderlijk, voorvaderlijk
44
fuga
fugae, v
vlucht
45
libertus
liberti, m
vrijgelatene
46
rarus
rara, rarum
zeldzaam, verspreid
47
littera
litterae, v
letter
48
brevis
brevis, breve, brevis
kort
49
malus
mala, malum
slecht
50
suus
sua, suum
zijn, haar, hun
51
supplicium
supplicii, o
foltering, doodstraf
52
locus
loci, m
plaats, gelegenheid
53
homo
hominis, m
mens
54
munus
muneris, o
taak, geschenk
55
turpis
turpis, turpe, turpis
lelijk, schandelijk
56
gloria
gloriae, v
roem
57
notus
nota, notum
bekend
58
plerique
pleraeque, pleraque
de meeste
59
silentium
silentii, o
stilte
60
pecus
pecoris, o
vee
61
tergum
tergi, o
rug
62
somnus
somni, m
slaap
63
sedes
sedis, v
zitplaats, verblijfplaats
64
gens
gentis, v
geslacht, volksstam
65
consilium
consilii, o
overleg, raad, plan
66
fatum
fati, o
lot
67
iniuria
iniuriae, v
onrecht
68
dulcis
dulcis, dulce, dulcis
zoet, lief
69
alter
altera, alterum, alterius
de andere
70
plebs
plebis, v
plebejers, volk
71
genus
generis, o
afkomst, soort
72
vallum
valli, o
wal
73
caput
capitis, o
hoofd, hoofdstuk
74
collis
collis, m
heuvel
75
talis
talis, tale, talis
zodanig
76
iudex
iudicis, m
rechter
77
telum
teli, o
aanvalswapen, projectiel
78
validus
valida, validum
krachtig
79
labor
laboris, m
werk, leed
80
magnus
magna, magnum
groot, belangrijk
81
sapiens
sapiens, sapiens, sapientis
wijs, verstandig
82
facinus
facinoris, o
daad, misdaad
83
femina
feminae, v
vrouw
84
os
oris, o
mond, gelaat
85
impetus
impetus, m
aanval, opwelling
86
quantus
quanta, quantum
hoe groot, (zo groot) als
87
urbs
urbis, v
stad
88
solus
sola, solum, solius
alleen, eenzaam
89
levis
levis, leve, levis
licht
90
qualis
hoedanig, (zodaning) als
91
paratus
parata, paratum
bereid
92
nobilis
nobilis, nobile, nobilis
adellijk, beroemd
93
virgo
virginis, v
maagd, meisje
94
pecunia
pecuniae, v
geld
95
ars
artis, v
vakmanschap, kunst
96
initium
initii, o
begin
97
inferus
infera, inferum
laaggelegen
98
cura
curae, v
zorg
99
campus
campi, m
vlakte
100
agmen
agminis, o
troep, colonne
101
imperator
imperatoris, m
opperbevelhebber
102
regio
regionis, v
streek
103
altus
alta, altum
hoog, diep
104
pars
partis, v
deel, kant
105
vestis
vestis, v
kleding
106
mater
matris, v
moeder
107
reus
rea, reum
aangeklaagd
108
passus
passus, m
pas
109
puer
pueri, m
jongen
110
iuvenis
iuvenis, m
jongeman
111
tot
zoveel
112
pes
pedis, m
voet
113
posterus
postera, posterum
volgend
114
murus
muri, m
muur
115
pons
pontis, m
brug
116
silva
silvae, v
bos
117
flamma
flammae, v
vlam
118
voluntas
voluntatis, v
wil
119
inopia
inopiae, v
gebrek, armoede
120
ullus
ulla, ullum, ullius
ook maar één, enig
121
dominus
domini, m
meester
122
noster
nostra, nostrum
onze, ons
123
similis
+ dat.
similis, simile, similis
gelijk aan, gelijkend op
124
lacrima
lacrimae, v
traan
125
villa
villae, v
villa, landgoed
126
ferrum
ferri, o
ijzer, zwaard
127
impedimentum
impedimenti, o
hindernis
128
frater
fratris, m
broer
129
numen
numinis, o
goddelijke macht
130
saxum
saxi, o
rotsblok
131
pulcher
pulchra, pulchrum
mooi
132
equitatus
equitatus, m
ruiterij
133
bellum
belli, o
oorlog
134
ignis
ignis, m
vuur
135
ara
arae, v
altaar
136
iter
itineris, o
tocht, weg
137
clarus
clara, clarum
helder, beroemd
138
crimen
criminis, o
aanklacht, misdaad
139
memoria
memoriae, v
geheugen, herinnering
140
certus
certa, certum
zeker
141
imago
imaginis, v
beeld
142
antiquus
antiqua, antiquum
oud
143
exercitus
exercitus, m
leger
144
usus
usus, m
gebruik, ervaring, nut
145
familia
familiae, v
gezin, personeel
146
cornu
cornus, o
hoorn, legerflank
147
incolumis
incolumis, incolume, incolumis
ongedeerd
148
amicus
amici, m
vriend
149
diversus
diversa, diversum
verschillend, afzonderlijk
150
medius
media, medium
middelste, het midden van
151
inimicus
inimica, inimicum
vijandig
152
iudicium
iudicii, o
oordeel, proces
153
dignus
+ abl.
digna, dignum
waardig, passend, waard
154
maiores
maiorum, m. mv.
voorouders
155
nuntius
nuntii, m.
bode, bericht
156
deus
dei, m
god
157
fides
fidei, v
trouw, vertrouwen
158
magistratus
magistratus, m
ambt, magistraat
159
vita
vitae, v
leven
160
res publica
rei publicae, v
staat, politiek
161
sol
solis, m
zon
162
auxilium
auxilii, o
hulp
163
vitium
vitii, o
ondeugd, gebrek
164
praesens
praesens, praesens praesentis
aanwezig
165
facultas
facultatis, v
mogelijkheid
166
insula
insulae, v
eiland
167
vox
vocis, v
stem, woord
168
nomen
nominis, o
naam
169
vinculum
vinculi, o
band, boei
170
parentes
parentum, m. mv.
ouders
171
castra
castrorum, o
kamp
172
vultus
vultus, m
gezicht, gelaatsuitdrukking
173
nox
noctis, v
nacht
174
gratus
grata, gratus
dankbaar, aangenaam
175
legio
legionis, v
legioen
176
ego
pers. vnw
ik
177
nos
pers. vnw
wij
178
ipse
aanwijz. vnw
zelf, precies
179
quisquam
onbep. vnw
iemand, iets
180
qui(s)
vragend vnw
wie, wat, welke
181
se
pers vnw
zich
182
nihil
onbep. vnw
niets
183
qui
betrek. vnw
die, dat
184
iste
aanw. vnw
die, dat
185
tu
pers vnw
jij
186
quidam
onbp. vnw
(z) iemand, iets
(b) een, sommige(n)
187
hic
aanw vnw
deze, dit
188
ille
aanw vnw
die, dat
189
(ali)quis
onb vnw
(z) iemand, iets
(b) een, sommigen
190
quisquis
onb vnw
al wie, al wat
191
idem
aanw vnw
hetzelfde, dezelfde
192
quisque
onbep. vnw
(z) ieder, iedereen
(b) iedere, elke
193
vos
pers vnw
jullie
194
quicumque
betr vnw
(z) al wie, al wat
(b) elke ... die, elk ... dat
195
nemo
onbep vnw
niemand
196
is, ea, id
aanw vnw: die, dat
pers vnw: hij, zij, het
197
temptare
-o
proberen, op de proef stellen
198
dixi, dictum
dicere, o
zeggen, spreken
199
tetigi, tactum
tangere, o
aanraken, bereiken, treffen
200
impuli, impulsum
impellere, o
aandrijven, aanzetten
201
constiti, -
consistere, o
halt houden, zich opstellen
202
intermisi, intermissum
intermittere, o
onderbreken
203
excepi, exceptum
excipere, io
uitnemen, opvangen
204
abstuli, ablatum
auferre, -fero
wegnemen
205
subii, subitum
subire, -eo
ondergaan, bestijgen, naderen
206
usus sum
uti, or + abl
gebruiken, omgaan met
207
coegi, coactum
cogere, o
bijeenbrengen, dwingen
208
permisi, permissum
permittere, o
toestaan, toevertrouwen
209
petivi, petitum
pettere, o
gaan naar, aanvallen, nastreven, vragen
210
iunxi, iunctum
iungere, o
verbinden
211
contuli, collatum
conferre, -fero
bijeenbrengen, vergelijken
212
accepi, acceptum
accipere, io
ontvangen, vernemen
213
curare
-o
zorgen voor
214
confeci, confectum
conficere, io
afmaken
215
potui, -
posse, -sum
kunnen
216
praebere
eo
aanbieden, tonen
217
ostendi, ostentum
ostendere, o
tonen
218
superare, o
overwinnen, overblijven
219
ii, itum
ire, eo
gaan
220
mutare, o
veranderen, verwisselen
221
ieci, iactum
iacere, io
werpen
222
occidi, occisum
occidere, o
doden
223
malui, -
malle, o
liever willen
224
consuevi, consuetum
consuescere, o
gewoon worden
225
ortus sum
oriri, ior
ontstaan, opkomen
226
debere
eo
moeten, verschuldigd zijn
227
timere
eo
vrezen, bang zijn
228
novi, notum
novisse
kennen
229
volui, -
velle, volo
willen
230
incendi, incensum
incendere, o
in brand steken
231
postulare
o
eisen
232
contendi, contentum
contendere, o
zich inspannen, wedijveren
233
ait, -
ait
zegt hij/zij
234
institi, -
instare, o
in het nauw brengen, dreigen
235
vetui, vetitum
vetare, o
verbieden
236
vixi, victum
vivere, o
leven
237
colui, cultum
colere, o
bewerken, bewonen, vereren
238
dubitare, o
twijfelen, aarzelen
239
sensi, sensum
sentire, io
voelen, menen, merken
240
monui, monitum
monere, eo
waarschuwen
241
perveni, perventum
pervenire, io
bereiken
242
iussi, iussum
iubere, eo
bevelen
243
cogitare
o
nadenken
244
reverti, reversum
reverti, or
terugkeren
245
servare
o
bewaren, redden
246
superfui, -
superesse, -sum
overblijven
247
negare, o
ontkennen, weigeren
248
constitui, constitutum
constituere, o
opstellen, vaststellen
249
profectus sum
profisci, or
vertrekken
250
animadverti, animadversum
animadvertere, o
opmerken
251
sumpsi, sumptum
sumere, o
nemen
252
adspexi, adspectum
adspicere, io
aankijken
253
defendi, defensum
defendere, o
afweren, verdedigen
254
cecini, -
canere, o
zingen, bezingen
255
accidit, -
accidere, it
het gebeurt
256
rapui, raptum
rapere, io
grijpen, roven
257
collocare, o
plaatsen, opstellen
258
mortuus sum
mori, ior
sterven
259
converti, conversum
convertere, o
omkeren, veranderen in
260
rettuli, relatum
referre, refero
terugbrengen, rapporteren
261
inveni, inventum
invenire, io
vinden, ontdekken
262
nolui, -
nolle, nolo
niet willen
263
quaesivi, quaesitum
quaerere, o
zoeken, vragen
264
pertuli, perlatum
perferre, -fero
overbrengen, verdragen
265
contigit, contactum
contigere, it + dat.
het overkomt (iemand)
266
composui, compositum
componere, o
samenplaatsen, opstellen
267
nuntiare, o
melden
268
mansi, mansum
manere, eo
blijven
269
concessi, concessum
concedere, o
wijken, toegeven, toestaan
270
posui, positum
ponere, o
plaatsen, neerleggen
271
obtinui, obtentum
obtinere, eo
behouden, verkrijgen, bezitten
272
conari, or
proberen
273
coepi, coeptum
coepisse
begonnen zijn
274
parare
o
klaarmaken, verwerven
275
eduxi, eductum
educere, o
naar buiten brengen, opvoeden
276
sustuli, sublatum
tollere, o
opheffen, wegnemen
277
orare
o
smeken
278
confisus sum
confidere, o + dat.
vertrouwen
279
ausus sum
audere, eo
durven
280
praestiti, praestatum
praestare, o
geven, tonen
281
visus sum
videri, eor + dat
schijnen
282
vitare
o
vermijden
283
clausi, clausum
claudere, o
sluiten
284
tradidi, traditum
tradere, o
overhandigen, toevertrouwen, overleveren
285
retinui, retentum
retinere, eo
tegenhouden, behouden
286
memorare
o,
vermelden
287
transii, transitum
transire, eo
oversteken
288
tuli, latum
ferre, fero
dragen, brengen, meenemen
289
adfui, -
adesse, sum + dat.
aanwezig zijn, helpen
290
reliqui, relictum
relinquere, o
achterlaten, verlaten
291
consedi, consessum
considere, o
gaan zitten
292
veni, ventum
venire, io
komen
293
tenui, tentum
tenere, eo
houden, vasthouden
294
putare
o
menen
295
defui, -
deesse, -sum
ontbreken, in de steek laten
296
omisi, omissum
omittere, o
opgeven
297
distuli, dilatum
differre, o
verspreiden, uitstellen, verschillen
298
continui, contentum
continere, eo
vasthouden, omvatten
299
crevi, cretum
cernere, o
in het oog krijgen, zien
300
habere
eo
hebben, houden, beschouwen als
301
verti, versum
vertere, o
omkeren, veranderen in
302
remisi, remissum
remittere, o
terugzenden, laten gaan
303
dimisi, dimissum
dimittere, o
wegzenden, laten gaan
304
egressus sum
egredi, ior
buitengaan
305
texi, tectum
tegere, o
bedekken, beschermen
306
decrevi, decretum
decernere, o
beslissen
307
contra
+ acc
tegenover
308
a(b)
+ abl
van, door
309
pro
+ abl
voor, in plaats van
310
super
+ acc
boven
311
per
+ acc
door, gedurende
312
inter
+ acc
tussen, tijdens
313
ob
+ acc
tegenover, wegens
314
sub
+ acc: tot onder omstreeks
+ abl: onder, omstreeks
315
e(x)
+ abl.
uit, vanaf
316
ad
+ acc
naar, tot, bij
317
in
+ acc: naar, tegen
+ abl: in, op
318
ante
+ acc
voor
319
sine
+ abl
zonder
320
cum
+ abl
met
321
praeter
+ acc
voorbij, behalve
322
circum
+ acc
rondom
323
post + acc
achter, na
324
apud + acc
bij
325
propter + acc
wegens
326
intra + acc
binnen
327
de + abl
van, over
328
trans + acc
over
329
cur
waarom
330
procul
ver, van ver
331
nunc
nu
332
tamen
toch
333
hic
hier
334
mox
weldra
335
ne ... quidem
zelfs niet
336
simul
tegelijk
337
item
op dezelfde manier, ook
338
adhuc
tot nu toe, nog altijd
339
plerumque
meestal
340
frustra
tevergeefs
341
subito
plotseling
342
circiter
ongeveer
343
satis
genoeg, nogal
344
inde
vandaar, daarna, daarom
345
tum/tunc
op dat moment, dan
346
rursus
opnieuw
347
numquam
nooit
348
fere
bijna, meestal
349
quasi
als het ware
350
potius
eerder, liever
351
ibi
daar
352
eo
daarheen, daardoor
353
tantum
zoveel, alleen maar
354
usque
ononderbroken
355
diu
lange tijd
356
parum
onvoldoende
357
omnino
helemaal
358
quondam
ooit
359
illic
daar
360
denique
ten slotte
361
ita
zo
362
olim
eens
363
una
samen
364
forte
toevallig
365
quidem
weliswaar, tenminste, meer bepaald
366
etiam
ook, zelfs, nog
367
modo
slechts, zojuist
368
interim
intussen
369
contra
ertegenover, anderzijds
370
an
of
371
-ne
(niet vertaald), of
372
non
niet
