Vocabulary Flashcards
(77 cards)
1
Q
Mother
A
Moeder
2
Q
Father
A
Vader
3
Q
Sister
A
Zus
4
Q
Brother
A
Broer
5
Q
Grandma
A
Oma
6
Q
Grandpa
A
Opa
7
Q
Uncle
A
Oom
8
Q
Aunt
A
Tante
9
Q
Niece
A
Nicht
10
Q
Nephew
A
Neef
11
Q
Grand/big
A
Groot
12
Q
Small
A
Klein
13
Q
Hello/Hi
A
Hallo/Hoi
14
Q
Goodbye
A
Doei
15
Q
Day(s)
A
Dag/Dagen
16
Q
Night
A
Nacht
17
Q
Hospital
A
Ziekenhuis
18
Q
Dog
A
Hond
19
Q
Cat
A
Kat
20
Q
Good
A
Goed
21
Q
Bad
A
Slecht
22
Q
Fine (feeling)
A
Prima
23
Q
Awesome/Great
A
Geweldig
24
Q
Yes
A
Ja
25
No
Nee
26
Speak
Spreek
27
Must
Moet
28
Sick
Ziek
29
Search
Zoeken
30
Light
Licht
31
January
januari
32
February
februari
33
March
maart
34
April
april
35
May
mei
36
June
juni
37
July
juli
38
August
augustus
39
September
september
40
October
oktober
41
November
november
42
December
december
43
Monday
maandag
44
Tuesday
dinsdag
45
Wednesday
woensdag
46
Thursday
donderdag
47
Friday
vrijdag
48
Saturday
zaterdag
49
Sunday
zondag
50
Book/books
Boek/Boeken
51
Coat(s)
Jas/Jassen
52
hair(s)
Haar/Haren
53
House/Houses
Huis/huizen
54
Table(s)
Tafel/Tafels
55
Boy(s)
Jongen/jongens
56
Baker(s)
bakker/bakkers
57
Umbrella(s)
Paraplu/paraplu’s
58
Photo(s)
foto/foto’s
59
Bath(s)
Bad/baden
Bad (a like bach)
baden (a like bath)
60
Glass(es)
Glas/glazen
61
Road(s)
Weg/Wegen
62
Leaf(ves)
Blad/bladeren
63
Child(ren)
kind/kinderen
(Pro: Kint/kinderen)
64
Egg(s)
ei/eieren
65
bone(s)
bot/botten
66
Leg(s)
Been/Benen
67
Song(s)
lied/liederen
68
Town(s)
Stad/Steden
69
Cow(s)
koe/koeien
70
Stunning
Verbijsterend
(fur-by-stir-ent)
71
Teacher
Leraar
(Lee-rahr)
72
About
Over
73
Next, next one
Volgende [fol-ghendeh]
Ex. Het volgende moment (the next moment)
74
He
Him
His
She
Her
Hers
Hij
Hem
Zijn
Zij
Haar
Haar
75
Expensive
Duur [du-er]
76
Fish
Vis [fis]
77
Bag
Tas