Vocabulary Flashcards
(250 cards)
1
Q
To climb
A
Klimmen
2
Q
To ride your bike
A
Op je fiets rijden
3
Q
To ride your skateboard
A
Skateboarden
4
Q
To run
A
Lopen
5
Q
To draw
A
Tekenen
6
Q
To paint
A
Verven
7
Q
To dance
A
Dansen
8
Q
To perform a song/ to sing a song
A
Zingen
9
Q
To play te guitar
A
Gitaar spelen
10
Q
To cross te street
A
De straat oversteken
11
Q
To drive your car
A
Autorijden
12
Q
To shop
A
Winkelen
13
Q
To wait
A
Wachten
14
Q
To walk
A
Wandelen
15
Q
To walk te dog
A
De hond uitlaten
16
Q
To collect garbage
A
Het afval ophalen
17
Q
To direct traffic
A
Het verkeer regelen
18
Q
To mow the lawn
A
Het gras afrijden
19
Q
To sweep the streets
A
De straten vegen
20
Q
A bar
A
Een bar
21
Q
A bridge
A
Een brug
22
Q
A building
A
Een gebouw
23
Q
A city
A
Een stad
24
Q
A (clothes) shop
A
Een (kleren) winkel
25
A factory
Een fabriek
26
A market place
Een marktplaats
27
A park
Een park
28
A restaurant
Een restaurant
29
A road
Een weg
30
A crowded street
Een drukke straat
31
To create
Creëren, maken
32
To do
Doen
33
To dream
Dromen
34
To fall
Vallen
35
To fly
Vliegen
36
To give
Geven
37
To jump
Springen
38
To hit
Slaan (op)
39
To laugh
Lachen
40
To live
Leven
41
To listen
Luisteren
42
Local
Lokaal, plaatselijk
43
To make
Maken
44
A map
Een kaart, een plattegrond
45
Now
Nu
46
A passion
Een passie
47
To read
Lezen
48
To repair
Herstellen
49
To see
Zien
50
To shake hands
Elkaars handen schudden
51
To smile
(Glim)lachen
52
To take
Nemen
53
To use
Gebruiken
54
To watch
Kijken (naar)
55
To write
Schrijven
56
To get up
Opstaan
57
To take a shower
Een douch nemen
58
To put on your clothes
Je kleren aan doen
59
To brush your teeth
Je tanden poetsen
60
To have breakfast
Ontbijten
61
To arrive home
Thuis aankomen
62
To prepare dinner
Eten klaarmaken
63
To have dinner
Avondeten
64
To do your homework
Je huiswerk doen
65
To take your dog for a walk
Met je hond gaan wandelen
66
To enjoy a long bath
Genieten van een lang bad
67
To watch television
Tv kijken
68
To go to sleep
Gaan slapen
69
To check my phone/
| Social media
Mijn telefoon/ sociale media checken
70
To do your hobbies
Je hobby’s beoefenen
71
To go shopping
Gaan shoppen
72
To go to the cinema
Naar de cinema gaan
73
To go to your football practice
Gaan trainen (voetbal)
74
To go swimming
Gaan zwemmen
75
To hit the gym
Gaan fitnessen
76
To spend time online
Online tijd doorbrengen
77
To take singing classes
Zangles volgen
78
To take pictures
Foto’s nemen
79
To travel around
Rondreizen
80
To watch online videos/ series / films
Online video’s /series /films bekijken
81
To spend time with
Tijd doorbrengen met
82
To meet your friends
Je vrienden ontmoeten
83
To chat
Gezellig praten
84
To visit your grandparents
Je grootouders bezoeken
85
To play computer games
Computerspelletjes spelen
86
To search the internet
Zoeken op internet
87
To read your emails
Je e-mails lezen
88
To receive pocket money
Zakgeld ontvangen
89
To stay at home
Thuis blijven
90
On Monday
Op maandag
91
Tuesday
Dinsdag
92
Wednesday
Woensdag
93
Thursday morning
Donderdag morgen
94
On Friday / on Fridays
Op vrijdag /op vrijdagen, elke vrijdag
95
Saturday
Zaterdag
96
Sunday
Zondag
97
In the morning
In de ochtend / ‘s morgens
98
In the afternoon
‘s middags
99
In the evening
‘s avonds
100
At noon
‘s middags
101
At (mid)night
‘s nachts
102
At the weekend
In het weekend
103
At 4 am
Om 4 uur
104
Before 6 pm
Voor 18:00 uur
105
After 7’ o’clock
Na 7 uur
106
From half past four until / till half past five
Van halfvijf tot halfzes
107
Around noon
Rond de middag
108
Always
Altijd
109
Usually
Gewoonlijk
110
Often
Vaak
111
Regularly
Geregeld
112
Sometimes
Soms
113
Rarely
Zelden
114
Never
Nooit
115
Every morning
Elke ochtend
116
Every evening
Elke avond
117
Every day
Elke dag
118
Every Sunday
Elke zondag
119
Every month
Elke maand
120
Once a month
Eenmaal per maand
121
Twice a week
Tweemaal per week
122
Two hours a day
Twee uur per dag
123
Four times a week
Vier keer per week
124
Tree times a year
Drie keer per jaar
125
A team mate
Een ploegmaat
126
A team sport
Een team sport
127
To train
Trainen, oefenen
128
To play badminton
Badminton spelen
129
To do ballet
Aan ballet doen
130
To dive
Duiken
131
To do athletics
Atletiek beoefenen
132
To do gymnastics
Turnen
133
To do karate
Karate beoefenen
134
To play ice hockey
Ijshockey spelen
135
To play football
Voetballen
136
To play tennis
Tennissen
137
To play volleyball
Volleybal spelen
138
To go running
Gaan lopen
139
To skate
Skaten, schaatsen
140
To work out
Fitnessen
141
To play in a band
In een muziekgroep spelen
142
To go to a (dance)festival
Naar een (dans)festival gaan
143
A music instrument
Een muziekinstrument
144
To play music
Muziek spelen
145
To play the saxophone
Saxofoon spelen
146
To act
Acteren
147
To go to a youth club meeting
Naar de jeugdbeweging gaan
148
To go to the movies
Naar de film gaan
149
To join a (youth)movement
Bij een jeugdbeweging aansluiten
150
To play snooker
Snooker spelen
151
An outdoor activity
Een buiten activiteit
152
To cycle
Fietsen
153
To fish
Vissen
154
To hike
Trekken
155
To jog
Joggen
156
To ride a horse
Paardrijden
157
To take photographs
Foto’s nemen
158
Photography
Fotografie
159
To play a board game
Een bordspel spelen
160
To do pottery
Pottenbakken
161
To watch cartoons/ films
Naar cartoons/ tekenfilms/films kijken
162
To warship a soap
Naar een soap kijken
163
To read comics/ books
Stripverhalen/ boeken lezen
164
To do a crossword puzzle
Een kruiswoordraadsel maken
165
To play chess
Schaken
166
To play computergames
Computerspelletjes spelen
167
To surf the Net
Surfen op het internet
168
Who?
Wie?
169
What?
Wat?/ Welk(e)?
170
Where?
Waar?
171
Why?
Waarom?
172
When?
Wanneer?
173
How?
Hoe?
174
Exciting
Spannend
175
Relaxing
Ontspannend
176
Free time/ spare time
Vrije tijd
177
A hobby
Hobby
178
Teamwork
Samenwerking
179
Modeling
Modelbouw
180
A blouse
Een bloes
181
A cardigan
Een vest, een kort (gebreid) jasje met mouwen
182
A coat
Een mantel
183
A dress
Een jurk
184
A hoodie
Een sweater met kap
185
A jacket
Een jas
186
(A pair of) jeans
Een jeans (broek)
187
A jogging suit
Een trainingspak
188
A jumper, a pullover
Een trui
189
(A pair of) trousers
Een broek
190
A polo shirt
Een polo
191
A shirt
Een hemd
192
(A pair of) shorts
Een short
193
A skirt
Een rok
194
(A pair of) socks
Kousen, sokken
195
A suit
Een (maat)pak
196
A sweater
Een sweater, een trui
197
A T-shirt
Een T-shirt
198
Tights
Een panty
199
Flowered
Gebloemd
200
Plain
Effe, eenvoudig
201
Striped
Gestreept
202
Checked
Geruit
203
Coloured
Gekleurd
204
Dotted
Gestipt, met bollen
205
Shoes
Schoenen
206
Sneakers, trainers
Sportschoenen
207
(A pair of) boots
Laarzen
208
A belt
Een riem
209
An earring
Een oorbel
210
A handbag
Een handtas
211
A hat
Een hoed
212
A necklace
Een halsketting
213
A ring
Een ring
214
A scarf
Een sjaal
215
A tie
Een das
216
Light green
Ligt groen
217
Dark green
Donker groen
218
White
Wit
219
Black
Zwart
220
Pink
Roos
221
Blue
Blauw
222
Brown
Bruin
223
Yellow
Geel
224
Red
Rood
225
Grey
Grijs
226
Purple
Paars
227
Orange
Orange
228
Beige
Beige
229
A beauty salon
Een schoonheidssalon
230
A chemist’s
Een drogisterij
231
A supermarket
Een supermarkt
232
A department store
Een warenhuis
233
A bookshop
Een boekenwinkel
234
A toy shop
Een speelgoed winkel
235
A stationery shop
Een winkel met kantoorbenodigdheden
236
A thrift shop/ a second-hand shop
Een kringloopwinkel
237
A shoe shop
Een schoenenwinkel
238
A pet shop
Een dierenwinkel
239
A DIY shop
Een bouwmarkt
240
A grocery shop
Een kruidenierswinkel
241
A florist’s
Een bloemist
242
A newsagent’s
Een uitbater van een krantenwinkel
243
A deli
Een delicatessenwinkel
244
An optician’s
Een opticien
245
Downstairs
Beneden
246
Upstairs
Boven
247
Between
Tussen
248
Opposite
Tegenover
249
In front of
Voor
250
Next to
Naast
