vocabulary folder 4 ned-eng Flashcards
(40 cards)
1
Q
een zaak
A
a case
2
Q
een plaats van de misdaad
A
a crime scene
3
Q
een rechercheur (voor moorden)
A
a (homicide) detective
4
Q
een raadsel
A
a riddle
5
Q
een bureau
A
a study
6
Q
een spoor
A
a trace
7
Q
onderzoeken
A
to investigate
8
Q
een misdaad plegen
A
to commit a crime
9
Q
zelfmoord plegen
A
to commit suicide
10
Q
misselijkheid
A
nausea
11
Q
een straf
A
a penalty
12
Q
een verdachte
A
a suspect
13
Q
een zaklamp
A
a torch
14
Q
oefenen, inoefenen
A
to rehearse
15
Q
schuiven
A
to shove
16
Q
overgeven
A
to vomit
17
Q
fluisteren
A
to whisper
18
Q
een gevoel van opperste geluk, zalig
A
blissful
19
Q
bewegingloos
A
motionless
20
Q
rustig
A
tranquil
21
Q
heel erg
A
awfully
22
Q
punctueel, stipt
A
punctually
23
Q
informatie verkrijgen
A
to acquire information
24
Q
naar boven kijken
A
to glance up
25
een alibi hebben
to have an alibi
26
een probleem van iets maken
to make a fuss
27
te binnen schieten, duidelijk worden
to occur to someone
28
een tafel omverstoten
to overturn a table
29
iemand laten overnachten
to put someone up for the night
30
met kleine slokjes drinken
to sip a drink
31
een (moord)zaak oplossen
to solve a (murder) case
32
naar boven komen
to well up
33
een alibi
an alibi
34
een lijkschouwer
a coroner
35
de overledene
the deceased
36
een veiligheidscamera
a surveillance camera
37
afspraken maken
to make arrangements
38
op onderzoek gaan
to make inquiries
39
op tijd komen
to make it in time
40
een afspraak maken
to scheldule / make an appointment