Vocabulary Unit 5 Flashcards
(120 cards)
1
Q
slim, verstandig
A
sensible
2
Q
gevoelig
A
sensitive
3
Q
gezellig
A
cosy
4
Q
zacht, lief
A
gentle
5
Q
een ritje te paard maken
A
to take a horseback ride
6
Q
luxueus
A
luxurious
7
Q
benzine
A
petrol
8
Q
een kettingzaag
A
a chainsaw
9
Q
een locatie
A
a setting
10
Q
romantisch
A
romantic
11
Q
een broodrooster
A
a sandwich toaster
12
Q
een knuffelbeest / -dier
A
a stuffed animal
13
Q
een adres
A
an address
14
Q
agressief
A
aggressive
15
Q
1) een uitkering, vergoeding
2) zakgeld
A
an allowance
16
Q
badschuim
A
bath foam
17
Q
gedrag
A
behaviour
18
Q
zich goed/ slecht gedragen
A
to behave well/badly
19
Q
geluk
A
bliss
20
Q
spontaniteit
A
spontaneity
21
Q
spontaan
A
spontaneous
22
Q
een dinertje bij kaarslicht
A
a candlelight dinner
23
Q
een kaars aansteken
A
to light a candle
24
Q
verlicht door de maan
A
moonlit
25
boete
fine
26
er was eens...
once upon a time, there was...
27
een sprookje
a fairy tale
28
eens diep ademhalen; pauzeren om kalm te worden
to take a deep breath
29
een reis maken, een tocht maken
to go on a journey
30
de toiletbril stond omhoog/omlaag
the toilet seat was up/down
31
de weken gingen voorbij
the weeks passed
32
voorzichtig, behoedzaam
cautious
33
iemand knuffelen
to cuddle = to hug someone
34
een houding ten opzichte van iets
an attitude toward(s) sth
35
gemakzuchtig, lui, de dingen gemakkelijk opnemend
easy-going
36
enthousiast
enthusiastic
37
enthousiasme
enthusiasm
38
bedeesd, verlegen
timid
39
dankbaar
grateful
40
knuffelen, zich nestelen
to snuggle
41
onberispelijk, vlekkeloos schoon
pristine
42
(zichzelf) iets als doel stellen
to set (yourself) a goal
43
1) gemeen(schappelijk)
2) normaal, gewoon
3) gangbaar, veel voorkomend
common
44
wederzijds
mutual
45
we hebben iets gemeen met elkaar
to have in common
46
een voorliefde
a fondness
47
gek zijn op
to be fond of someone / sth
48
er niet in slagen om
to fail to
49
een verloofde
a fiancé / a fiancée
50
1) uitkijken over
2) over het hoofd zien
to overlook
51
zwaarwichtig / moeizaam / log
ponderously
52
een antwoord / reactie op
a response to sth
53
onzekerheid
uncertainty
54
1) verklaring
2) bewering, uitspraak
statement
55
het is zijn beurt
it is your turn
56
wettig
legal
57
onwettig
illegal
58
uitgieten
to pour
59
een voorhuwelijkse overeenkomst
a prenuptial agreement
60
bui, humeur
mood
61
roepen, je stem verheffen tegen iemand
to raise your voice at someone
62
naar iets verwijzen, aan iets refereren
to refer to sth
63
belachelijk
ridiculous
64
een percentage
a rate
65
het geboortecijfer, het geboortepercentage
the birth rate
66
veilig
safe
67
veilig, ongedeerd
safe and sound
68
in een diepe slaap
sound asleep
69
heen en weer/ op en af
up and down
70
iets beu zijn
1) to be sick and tired of sth
2) to be fed up with sth
71
iemand bedriegen
to cheat on someone
72
1) een relatie beginnen met iemand
2) met iemand gaan samenwerken
to hook up with someone
73
iets aantonen, op iets wijzen
to point out sth = to demonstrate sth
74
de aandacht vestigen op
to draw attention to sth
75
delen
to share
76
tabak
tobacco
77
meegaan/ meedoen met iets/ iemand
to join someone / sth
78
ongeveer
more or less = approximately
79
heel netjes
neat and tidy = spick and span
80
een twijfel
a doubt
81
nu en dan, af en toe
(every) now and again = now and then = occasionally
82
je zult op je tanden moeten bijten, je zult het moeten verdragen/ doorstaan
1) to grin and bear it
2) to put up with sth
83
rust en stilte
peace and quiet
84
iets te weten komen
to find out sth
85
vroeg of laat
sooner or later = eventually
86
beetje bij beetje, langzaam aan
slowly but surely = gradually
87
het is alles of niets
it's all or nothing
88
de voor-en nadelen, het pro en contra
the pros en cons = the advantages and disadvantages
89
over het algemeen, in grote lijnen, globaal
by and large = generally speaking
90
de precieze details, de fijne kneepjes, de finesses
the ins and outs = the exact details
91
omgekeerd, achterstevoren
back to front = the wrong way round
92
geven en nemen, compromissen sluiten
to give and take = to compromise
93
afwachten (en zien)
wait and see
94
de openbare orde
law and order
95
kantje boord
touch and go
96
prullen/ snuisterijen / dingetjes
odds and ends
97
plus / daarbovenop / naast
in addition to
98
ook/ eveneens / alsook / en ook
as well as
99
bovendien / sterker nog
what's more
100
niet enkel...maar ook...
not only...but also...
101
bovendien / daarenboven
besides = moreover = furthermore
102
ook
too
103
ook
also
104
(al)hoewel / ofschoon
although = even though
105
ondanks / niettegenstaande
in spite of = despite
106
echter / maar (toch) / niettemin
yet = however = still
107
desondanks / niettemin / maar toch
nevertheless = nonetheless
108
daarentegen / integendeel
on the contrary
109
terwijl
whereas
110
aan de ene kant... maar aan de andere kant...
on the one hand...but on the other hand...
111
bijgevolg / dus
consequently = as a consequence = as a result
112
dus / vandaar / om deze reden
therefore = for this reason = because of this
113
omdat
because = since = as
114
vanwege
due to = owing to = because of
115
tenzij
unless
116
om te + infinitief / met de bedoeling te + infinitief
in order to + infinitive = so as to + infinitive
117
om niet te + infinitief
in order not to + infinitive
118
ter afsluiting / als conclusie
in conclusion = to conclude
119
in een notendop / in't kort / kortweg gezegd
in a nutshell = in brief = in short
120
al met al / welbeschouwd
all in all = everything considered