vocaction+ 4 Flashcards
(266 cards)
1
Q
de bewondering
A
l’admiration
2
Q
de genegenheid
A
l’affection
3
Q
de vriendschap
A
l’amitié
4
Q
de liefde
A
l’amour
5
Q
het welbevinden
A
le bien-être
6
Q
het geluk
A
le bonheur
7
Q
de melancholie, de heimwee
A
le cafard
8
Q
het verdriet
A
le chagrin
9
Q
de verstandhouding
A
la complicité
10
Q
het (zelf)vertrouwen
A
la confiance (en soi)
11
Q
het verlangen
A
le désir
12
Q
de empathie
A
l’empathie
13
Q
de verbazing
A
l’étonnement
14
Q
de lust, de afgunst
A
l’envie
15
Q
de hoop
A
l’espoir
16
Q
de trots
A
la fierté
17
Q
de schrik
A
la frousse
18
Q
de frustratie
A
la frustration
19
Q
de haat
A
la haine
20
Q
de schaamte
A
la honte
21
Q
de afkeer
A
l’horreur
22
Q
de onverschilligheid
A
l’indifférence
23
Q
de jaloezie
A
la jalousie
24
Q
de vreugde
A
la joie
25
het ongeluk
le malheur
26
het misprijzen
le mépris
27
de zenuwachtigheid
la nervosité
28
de nostalgie
la nostalgie
29
de paniek
la panique
30
de passie
la passion
31
het verdriet
la peine
32
de schrik
la peur
33
het medelijden
la pitié
34
de voorkeur
la préférence
35
de razernij
la rage
36
het respect
le respect
37
het gevoel
le sentiment
38
de eenzaamheid
la solitude
39
de zorg
le souci
40
de wens
le souhait
41
de verwondering
la surprise
42
de sympathie
la sympathie
43
de tederheid
la tendresse
44
de plankenkoorts
le trac
45
de droefheid
la tristesse
46
de schrik
la trouille
47
liefdevol
affectueux
48
vriendelijk
aimable
49
angstig
angoissé
50
antipathiek
antipathique
51
ontredderd, in de war
bouleversé
52
gechoqueerd
choqué
53
vol vertrouwen
confiant
54
tevreden
content
55
geërgerd
contrarié
56
ontspannen, cool
cool
57
ontmoedigd
découragé
58
ontgoocheld
déçu
59
wanhopig
désespéré
60
ontspannen
détendu
61
vervelend
embarrassant
62
verveeld, gegeneerd
embarrassé
63
ontroerd
ému
64
verveeld
ennuyé
65
uitgeput
épuisé
66
trots, fier
fier
67
gevleid
flatté
68
gefrustreerd
frustré
69
razend
furieux
70
verlegen
gêné
71
gelukkig
heureux
72
beschaamd
honteux
73
onverschillig
Indifférent
74
verontwaardigd
indigné
75
ongerust
inquiet
76
geïrriteerd
irrité
77
ongemakkelijk
mal à l'aise
78
melancholisch
mélancolique
79
nostalgisch
nostalgique
80
trots, hoogmoedig
orgueilleux
81
tevreden
satisfait
82
gespannen
tendu
83
gekwetst, beledigd
vexé
84
de ambitie
l'ambition
85
de gierigheid
l'avarice
86
de domheid
la bêtise
87
het gezond verstand
le bon sens
88
de rust
le calme
89
de wreedheid
la cruauté
90
de nieuwsgierigheid
la curiosité
91
de zachtheid
la douceur
92
de hardheid
la dureté
93
het egoïsme
l'égoïsme
94
de geestdrift
l'enthousiasme
95
het evenwicht
l'équilibre
96
de gekheid
la folie
97
de sterkte, de macht
la force
98
de vrijgevigheid, de edelmoedigheid
la générosité
99
de handigheid
l'habileté
100
de twijfel
l'hésitation
101
de eerlijkheid
l'honnêteté
102
de humor
l'humour
103
de schijnheiligheid
l'hypocrisie
104
de onrechtvaardigheid
l'injustice
105
de lafheid
la lâcheté
106
de manie, de -zucht
la manie
107
de boosaardigheid
la méchanceté
108
het moreel
le moral
109
de koppigheid
l'obstination
110
het optimisme
l'optimisme
111
de sluwheid
la ruse
112
de wijsheid
la sagesse
113
het sexisme
le sexisme
114
de eenvoud
la simplicité
115
de oprechtheid
la sincérité
116
de stress
le stress
117
de verlegenheid
la timidité
118
de karaktertrek
le trait de caractère
119
de gewelddadigheid
la violence
120
de wilskracht
la volonté
121
ergerlijk, irritant
agaçant
122
ambitieus
ambitieux
123
angstig
anxieux
124
vreselijk
atroce
125
gierig
avare
126
praatziek
bavard
127
slordig, warhoofdig
brouillon
128
hartelijk
chaleureux
129
chaotisch
chaotique
130
vervelend
chiant
131
opvliegend
colérique
132
plichtsbewust
consciencieux
133
overtuigd
convaincu
134
wreed
cruel
135
walgelijk, vies
dégoûtant
136
toegewijd
dévoué
137
discreet
discret
138
angstaanjagend
effrayant
139
egocentrisch
égocentrique
140
egoïstisch
égoïste
141
vervelend (fam.)
embêtant
142
energiek
énergique
143
geestdriftig
enthousiaste
144
evenwichtig
équilibré
145
opgewonden
excité
146
extravert
extraverti
147
favoriet, lievelings-
favori
148
gek
fou, folle
149
vrijgevig, edelmoedig
généreux
150
handig
habile
151
vreselijk
horrible
152
humoristisch
humoristique
153
schijnheilig
hypocrite
154
hysterisch
hystérique
155
indrukwekkend
impressionant
156
impulsief
impulsif
157
onzeker
incertain
158
onverdraaglijk
insupportable
159
interessant
intéressant
160
introvert
introverti
161
laf
lâche
162
maniakaal
maniaque
163
stout
méchant
164
prachtig
merveilleux
165
bescheiden
modeste
166
nonchalant
nonchalant
167
koppig
obstiné
168
optimistisch
optimiste
169
ordelijk
ordonné
170
pessimistisch
pessimiste
171
voorkeurs-
préféré
172
pretentieus, verwaand
prétentieux
173
voorspelbaar
prévisible
174
angstig, bang
peureux
175
gierig
radin
176
redelijk
raisonnable
177
dankbaar
reconnaissant
178
gereserveerd, terughoudend
réservé
179
grappig
rigolo
180
romantisch
romantique
181
sluw
rusé
182
wijs
sage
183
schandalig
scandaleux
184
sceptisch
sceptique
185
gevoelig
sensible
186
streng
sévère
187
sexistisch
sexiste
188
eenzaam
solitaire
189
dwaas
sot
190
oppervlakkig
superficiel
191
vreselijk
terrible
192
koppig
têtu
193
verdraagzaam
tolérant
194
vertederend
touchant
195
gemeen, rottig
vache
196
gewelddadig
violent
197
wilskrachtig
volontaire
198
appreciëren
apprécier
199
goedkeuren
approuver
200
choqueren
choquer
201
vrezen
craindre
202
deprimeren
déprimer
203
verlangen
désirer
204
storen, (zich) vervelen
(s') embêter
205
verstomd (doen) staan
(s') émerveiller
206
aanmoedigen
encourager
207
(zich) vervelen
(s') ennuyer
208
hopen
espérer
209
(zich) opwinden
(s') exciter
210
doen lijden
faire souffrir
211
vermoeien, moe worden
fatiguer
212
haten
haïr
213
twijfelen
hésiter
214
(zich) vernederen
(s') humilier
215
(zich) inspireren
(s') inspirer
216
intimideren
intimider
217
(zich) beheersen
(se) maîtriser
218
misprijzen
mépriser
219
in paniek brengen
paniquer
220
beklagen
plaindre
221
(elkaar) aanstaan, behagen
(se) plaire
222
(zich) geruststellen
(se) rassurer
223
beseffen
réaliser
224
opbeuren
réconforter
225
spijt hebben van, betreuren
regretter
226
relativeren
relativiser
227
verwijten
reprocher
228
revolteren, in opstand komen
(se) révolter
229
grinniken
ricaner
230
verwachten
s'attendre à
231
spotten met
se ficher de
232
zich vervelen
s'embêter
233
wantrouwen
se méfier (de)
234
in paniek raken
paniquer
235
klagen
se plaindre
236
zich verheugen
se réjouir
237
terroriseren
terroriser
238
kwetsen, beledigen
vexer
239
met tegenzin
à contre-cœur
240
verdriet hebben
avoir de la peine / du chagrin
241
wroeging hebben
avoir des remords
242
moeite hebben om te
avoir du mal à
243
zin hebben voor / om te
avoir envie de
244
beschaamd zijn
avoir honte
245
er zin in hebben
avoir la pêche
246
melancholisch zijn
avoir le cafard
247
hartzeer hebben
avoir le cœur brisé
248
liefde op het eerste zicht ervaren
avoir le coup de foudre
249
ervan houden om risico's te nemen
avoir le goût du risque
250
goede moed hebben
avoir le moral
251
moedeloos zijn
avoir le moral à zéro
252
bang zijn
avoir peur
253
medelijden hebben met
avoir pitié de
254
in lachen uitbarsten
éclater de rire
255
op zijn gemak zijn
être à l'aise
256
goed / slecht geluimd zijn
être de bonne / mauvaise humeur
257
buiten zichzelf van vreugde zijn
être fou de joie
258
doodsbang zijn
être mort de peur
259
moeilijk doen
faire des histoires
260
zijn koelbloedigheid bewaren
garder son sang-froid
261
brullen van de schrik / van de pijn
hurler de peur / de mal
262
een woedeaanval krijgen
piquer une crise
263
opbeuren
remonter le moral
264
opvallen
sauter aux yeux
265
zich zorgen maken
se faire du souci
266
zich zorgen maken (fam.)
se prendre la tête
