Voortplanting Flashcards

(24 cards)

1
Q

Mannelijke Voortplantingsorganen

A

Organen zoals testikels, bijbal, zaadleiders en penis die betrokken zijn bij de productie en transport van zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Abortus

A

Het onderbreken van een zwangerschap, waarbij religieuze standpunten ethiek in conflict kunnen brengen met wetenschappelijke overwegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Genetisch Materiaal - DNA

A

Dubbele helixstructuur gevormd door nucleotiden (fosfaat, deoxyribose en stikstofbasen) die genetische informatie dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Allel

A

Dominant: Een allel dat de eigenschap bepaalt, zelfs als er slechts één kopie aanwezig is (bijv. A).
Recessief: Een allel dat alleen tot uitdrukking komt als er twee kopieën van aanwezig zijn (bijv. a).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Menstruele Cyclus

A

Regulatie door hormonen zoals oestrogeen, progesteron, LH en FSH die leidt tot eisprong en opbouw/afstoting van baarmoederslijmvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zaadcelvorming

A

Proces van spermatogenese waarbij LH en FSH van de hypofyse de testikels stimuleren om zaadcellen en testosteron te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cell Cyclus

A

Het proces waardoor een cel groeit, zijn DNA repliceert, zich voorbereidt op deling en zich deelt om dochtercellen te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Overervingspatronen

A

De manier waarop eigenschappen worden doorgegeven van ouders op nakomelingen, zoals dominant-recessieve overerving, meerdere allelen en geslachtsgebonden eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Celkern

A

De controlekamer van een cel waar het DNA is opgeslagen; reguleert celactiviteiten zoals groei, metabolisme en reproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geslachtshormonen

A

Chemische stoffen zoals oestrogeen, progesteron en testosteron die de ontwikkeling van voortplantingsorganen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anticonceptiva

A

Middelen zoals de pil die zwangerschap voorkomen door ovulatie te onderdrukken; kunnen hormonaal of niet-hormonaal zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DNA Replictie

A

Het proces waarbij een DNA-molecuul wordt gekopieerd om een ​​identieke kopie te produceren in de S-fase van de celcyclus, met behulp van enzymen zoals DNA-polymerase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eierstokken

A

Orgaan dat eicellen produceert en vrouwelijke geslachtshormonen bevat, zoals oestrogeen en progesteron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Evolutie

A

Het proces van geleidelijke veranderingen in soorten in de loop van de tijd, aangedreven door mechanismen zoals natuurlijke selectie, waarbij individuen met voordelige eigenschappen worden bevoordeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eiwitsynthese

A

Proces waarbij de celkern instructies van DNA doorgeeft aan ribosomen die eiwitten synthetiseren in het cytoplasma of ER.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mitosis/Meiosis

A

Processen waarbij een cel zijn genetisch materiaal deelt om twee (mitose) of vier (meiose) dochtercellen te produceren met een complete set chromosomen.

16
Q

Genetische Variatie

A

Verschillen in genetische samenstelling tussen individuen als gevolg van een combinatie van genetisch materiaal en omgevingsinvloeden.

17
Q

Natural Selection

A

Het principe waardoor organismen met eigenschappen die beter bij hun omgeving passen een grotere kans hebben om te overleven en zich voort te planten, en deze eigenschappen door te geven aan toekomstige generaties.

18
Q

Soortvorming

A

Ontstaan van nieuwe soorten door variatie, natuurlijke selectie en isolatie, met genetische drift als mogelijke factor.

19
Q

Biodiversiteit en Klimaatverandering

A

Klimaatverandering kan biodiversiteit beïnvloeden, met soortuitsterving en aanpassingen als gevolg, terwijl migratie nieuwe biodiversiteit kan genereren.

20
Q

Moderne Evolutietheorie

A

Integratie van genetica en Darwins theorie, waarbij mutaties, genetische drift en genenstroom belangrijke factoren zijn.

21
Q

Scheppingsleer/Creationisme

A

Gelooft in onveranderlijke schepping van soorten, in tegenstelling tot evolutietheorie die soorten ziet als veranderlijk en afstammend van gemeenschappelijke voorouders.

22
Q

Genetica

A

Studie van genen en erfelijkheid, DNA-onderzoek toont genetische overeenkomsten tussen soorten aan.

23
Q

Wetenschappelijk Onderbouwde Argumenten

A

Evolutietheorie wordt ondersteund door veel bewijs uit verschillende wetenschappelijke disciplines zoals paleontologie, genetica en moleculaire biologie.