voorvoegsels Flashcards
(23 cards)
1
Q
eerste
A
aarts
2
Q
niet
A
ab
3
Q
niet
A
an
4
Q
tegen
A
anti
5
Q
vroeger
A
ex
6
Q
verzameling
A
ge+te
7
Q
opnieuw
A
her
8
Q
veel
A
hyper
9
Q
niet
A
il
10
Q
alleen/enkel
A
mono
11
Q
niet
A
non
12
Q
eerste
A
oer
13
Q
heel erg
A
oer
14
Q
niet
A
on
15
Q
in oorspronkelijke staat herstellen
A
ont
16
Q
niet meer
A
oud
17
Q
veel
A
poly
18
Q
na
A
post
19
Q
voor(positieve relatie)
A
pro
20
Q
voor(tijd)
A
pre
21
Q
onder
A
sub
22
Q
heel erg
A
ultra
23
Q
slecht
A
wan