Vragen Colleges Flashcards

(172 cards)

1
Q

Wat is hemoptoë?

A

Bloed ophoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een goede methode om een onderzoeksvraag op te stellen?

A

PICOT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
Wat leidt tot wat?
Determinant
Risicofactor
Voorspeller
Onafhankelijke variabele
A

Determinant —> Uitkomstmaat

Risicofactor —> (Ziekte)Uitkomst

Voorspeller —> Uitkomstvariabele

Onafhankelijke variabele —> Afhankelijke variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is fundamenteel onderzoek?

A

Fundamentele wetenschap is het deel van de wetenschap dat zich richt op de grondbeginselen, basis mechanismen en theoretisch begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer wordt er aan proefdierenonderzoek gedaan? (3)

A

Bij complexe interacties
Geneesmiddelen
Vaccins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 3 V’s behorende bij proefdierenonderzoek? Wat betekenen ze? (3)

A

Vervanging (kan het anders?)
Vermindering (minder dieren)
Verfijning (minder ongrief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een dichotome variabele?

A

Variabelen die 2 mogelijkheden hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn dichotome + tijd variabelen?

A

Dichotome variabelen waarbij er informatie beschikbaar is over de tijd waarop de dichotome variabele plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt er gemeten bij een cross-sectioneel cohort onderzoek?

A

Een groep mensen die op 1 moment geanalyseerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe schat men in statistiek?

(2)

A

Met effect en betrouwbaarheidsinterval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zie je of een verdeling normaal verdeeld is? (stap 1)

A

Maak histogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat moet je gebruiken wanneer de ethische commissie vraagt hoeveel mensen je nodig hebt? (bij berekening)

A

De standaardfout van de uitkomstmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent de 5-jaar overleving (uitkomstmaat)?

A

% overlevenden na 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent de fataliteit (uitkomstmaat)?

A

% patiënten bij wie dodelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de ziekte-specifieke mortaliteit (uitkomstmaat)?

A

% populatie overleden aan ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de respons (uitkomstmaat)?

A

% patiënten die baat hebben bij interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de remissie (uitkomstmaat)?

A

% patiënten die genezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de recurrence (uitkomstmaat)?

A

% patiënten bij wie ziekte terugkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoeveel Nederlanders krijgen per jaar kanker?

A

110.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de gemiddelde leeftijd voor longkankerpatiënten?

A

70 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke sekse krijgt vaker longkanker?

A

Mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoeveel jaar na roken krijgen mensen longkanker?

A

20 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer daalt de RR voor het ontwikkelen van longkanker bij roken?

A

5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In hoeveel procent van de gevallen is longkanker dodelijk?

A

88%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de 1-jaars overleving van longkanker?
50%
26
Wat is de 5-jaars overleving van longkanker?
20%
27
Hoeveel procent van de rokers krijgt longkanker?
10%
28
Hoeveel procent van de longkankers komen door roken?
90%
29
Hoeveel procent van de toxische deeltjes van roken krijgen meerokers?
14%
30
Hoeveel procent van de longkankerincidenten zijn meerokers?
2-3%
31
Waar zit asbest in?
In hittebestendige mineraalvezels
32
Welke soort kanker veroorzaakt asbest?
Mesothelioom
33
Waar zit radon in?
Bouwmateriaal
34
Kan longkanker door genen komen?
Ja
35
Hoeveel procent van de kanker gerelateerde mortaliteit komt door roken?
30%
36
Hoeveel procent van de longkankers zijn kleincellig?
20%
37
Welke cellen zijn aangedaan bij kleincellige longkanker?
Neuro-endocriene cellen
38
Hoe zien de cellen bij kleincellige longkanker eruit?
Kleine cellen met grote kern
39
Zijn kleincellige longkankers hormoonproducerend?
Ja
40
Hoe snel delen kleincellige longkankers?
Meer dan 11 mitoses/2mm2
41
Hebben kleincellige longkankers een snelle of een langzame metastasering?
Snelle
42
Is er sprake van veel of weinig necrose bij kleincellige longkankers?
Veel
43
Hoe is de ligging van kleincellige longkankers, centraal of perifeer?
Centraal
44
Welke cellen zijn aangedaan bij een adenocarcinoom?
Mucus-uitscheidende slijmbekercellen
45
Wanneer komen de klachten bij adenocarcinoom: voor of na uitzaaiing?
Na
46
Heeft adenocarcinoom een langzame of snelle metastasering?
Snelle
47
Wat is het dominante groeipatroon van adenocarcinoom? (4)
Lepidisch, acinair, solide, mucineus
48
Adenocarcioom komt vaak voor bij (wel/niet) rokers
Niet
49
Wat is de ligging van adenocarcinoom, perifeer of centraal?
Perifeer
50
Welke cellen zijn aangedaan bij squameus longkanker?
Epitheelcellen
51
Welke soort longkanker heet ook wel plaveiselcelcarcinoom?
Squameuze longkanker
52
Wat wordt er geproduceerd bij squameuze longkanker?
keratine
53
Bij squameuze longkanker is er een (kleine/grote) kans op een hypercalciëmie
Grote
54
Heeft squameuze longkanker vroege of late metastasering?
Late
55
Squameuze longkanker ziet er uit als een cavitatie met (centrale/perifere) necrose
centrale
56
Squameuze longkanker ligt (perifeer/centraal)
Centraal
57
Hoeveel procent van de longkankers is squameuze longkanker?
35%
58
Hoeveel procent van de longkanker is Large Cell Carcinoma?
15%
59
Waarom heet Large Cell Carcinoma ook wel NOS?
NOS staat voor not otherwise specified, het is omdat het carcinoom niet goed ingedeeld kan worden
60
Large cell carcinoma metastaseert (langzaam/snel)
Snel
61
Large snel carcinoma is (slecht/goed) gedifferentieerd
slecht
62
Welke cellen zijn aangedaan bij mesothelioom longkanker?
Mesotheelcellen
63
Hoe heet mesothelioom longkanker ook wel?
Longvlieskanker
64
Waarom zijn er benauwdheidsklachten bij mesothelioom longkanker?
Doordat de long zelf steeds kleiner wordt
65
Noem 3 klachten bij mesothelioom longkanker? (3)
Pijn, dyspnoe, pleuravocht
66
De diagnose van mesothelioom longkanker is goed te stellen
Fout
67
Bij mesothelioom longkanker is er (geen/wel) metastasering op afstand.
Geen
68
Hoeveel jaar na asbestexposure komt mesothelioom longkanker voor? (nummer-nummer)
35-40 jaar
69
Hoe oud zijn de mensen die mesothelioom longkanker hebben? (nummer-nummer)
50-70 jaar
70
Mesothelioom longkanker heeft een (slechte/goede) prognose.
slechte
71
Wat is cachexie?
Verminderde eetlust
72
Waarom is er clubbing van vingers bij longkanker?
Door dyspnoe
73
Moeheid, cachexie, immuunsuppressie en clubbing van vingers zijn (algemene symptomen/ symptomen direct gerelateerd aan tumor doorgroei/symptomen door metastasen/symptomen adenocarcinoom)
Algemene symptomen
74
Wat is hemoptoë?
Bloed ophoesten
75
Hoesten, dyspnoe, hemoptoë, thoracale pijn en (postobstructie)pneumonie zijn (algemene symptomen/ symptomen direct gerelateerd aan tumor doorgroei/symptomen door metastasen/symptomen adenocarcinoom)
Symptomen direct gerelateerd aan tumor doorgroei
76
Waardoor is er heesheid bij longkanker?
Door uitzaaiing naar linker n. laryngeus recurrens (stembandparese)
77
Waardoor is er diafragmahoogstand bij longkanker?
Door uitzaaiing en aantasting n. phrenicus
78
Wat zijn de symptomen van Pancoast syndrome? (6)
Schouder/arm pijn, paresthesieën, parese, atrofie van thenar spieren, Horner syndroom
79
Wat zijn de symptomen bij horner syndrome? (3)
Ptosis, miosis, anhidrosis
80
De symptomen: heesheid, diafragmahoogstand, dysfagie, stridor, pleuravocht, pericardvocht, vena cava superior syndroom en zenuwcompressie zijn (algemene symptomen/ symptomen direct gerelateerd aan tumor doorgroei/symptomen door metastasen/symptomen adenocarcinoom)
Symptomen door lokale doorgroei tumor
81
Wat zijn symptomen passende bij pericardvocht? (2)
Orthopneu, tamponade
82
Wat is dysfagie?
Problemen met slikken
83
Hoe kan de diagnose van hersenmetastasen gesteld worden? (2)
MRI, CT
84
Wat is de behandeling voor longkanker met hersenmetastasen? (4)
Corticosteroïden, antiepileptica, radiotherapie, resectie
85
Bij welke soort metastase horen de volgende symptomen: hoofdpijn, misselijkheid, verwardheid, diverse bewegingsstoornissen
Hersen
86
Wat is de spreiding van hersenmetastasen bij diagnose?
20%
87
Wat is de spreiding van hersenmetastasen na 2 jaar?
50%
88
Wat is de spreiding van hersenmetastasen bij dood?
80%
89
Welke 3 soorten lymfogene longkanker zijn er? (3)
Hilair, mediastinaal, extrathoracaal
90
Wat gebeurt er bij het Lambert-Eaton myastheen syndroom (anti-VGLC)?
Het lichaam maakt antistoffen tegen bepaalde eiwitten, op de zenuwuiteinden
91
Waarvan is het Lambert-Eaton myastheen syndroom (anti-VGLC) een teken?
Paraneoplastisch neurologische tumor
92
Paraneoplatische tumoren kunnen de hormonen SIADH en ACTH (cushing syndroom) maken
Ja
93
Wat is een kernsymptoom bij Hypertrofische pulmonale osteoarthropathie (Pierre Marie-Bamberger)?
Gewichtsafval
94
Waarvan is Hypertrofische pulmonale osteoarthropathie (Pierre Marie-Bamberger) een teken?
Paraneoplastisch musculoskeletale tumor
95
Bij een adenocarcinoom is er een verhoogde d-dimeer, en een verhoogde kans op DVT/longembolie
Ja
96
Welke 3 methoden worden er gebruikt om een tumor te stageren?
Pet-scan, EUS/EBUS en mediastinoscopie
97
Wanneer wordt Mutatie-analyse gedaan bij een patiënt?
Als patiënt niet-roker is
98
Een … mutatie kan een oorzaak zijn van longkanker
EFGR
99
Waarvoor staat iedere letter in de TNM classificatie?
``` T = tumor diameter en uitbreiding N = aangedane lymfeklier stations M = metastasen op afstand ```
100
EBUS is met punctie, EUS is met ultrasound.
ja
101
Wat is palliatieve zorg?
Alle zorg voor terminale patiënten die gericht is op verlichting van het lijden in de laatste levensfase
102
Wat voor soort longkankers vallen onder non-small cel longcarcinomen? (6)
Adenocarcinoom, squameus, large-cell, adenosquameus, neuro-endocellulaire longkanker, sarcomatoiïd longkanker
103
Wat voor soort tumoren komen voor in de pleura van de longen? (3)
Mesothelioom, mesenchymaal, lymfoproliferatief
104
Wat voor soort mesenchymale tumoren zijn er? (2)
Sarcoma en SFT (solitaire fibreuze tumor)
105
Wat voor soort tumoren van het mediastinum zijn er? (4)
Thymoma, thymisch, germ cell, lymfoma
106
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek):Er bestaat een objectieve werkelijkheid buiten ons, die wetmatigheden kent
kwantitatief
107
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): Je kunt de werkelijkheid weergeven als onafhankelijk persoon; scheiding tussen kenner (subject) en het gekende (object)
kwantitatief
108
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek):de werkelijkheid bestaat niet los van de waarnemer: interpretatie en betekenisgeving overlappen
kwalitatief
109
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): Je maakt deel uit van de werkelijkheid: subject en object overlappen
Kwalitatief
110
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): wetenschappelijk onderzoek staat niet los van 'belangen' en 'doelen': waardenvrije wetenschap niet mogelijk.
Kwalitatief
111
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): Gebruik van verschillende methoden om werkelijkheid weer te geven
Kwalitatief
112
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): Streven naar weergeven van betekenissen
Kwalitatief
113
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): In wetenschappelijk onderzoek streven naar objectiviteit en neutraliteit (waardenvrij)
kwantitatief
114
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): Streven naar dezelfde methoden om de werkelijkheid in beeld te krijgen (unity of methods)
kwantitatief
115
Is het positivisme (kwantitatief onderzoek) of interpretivisme (kwalitatief onderzoek): Streven naar weergeven van feiten
kwantitatief
116
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: purposive sampling en theoretical sampling
Kwalitatief
117
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: statistical sampling
Kwantitatief
118
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: Geen afspiegeling van de gehele populatie
Kwalitatief onderzoek
119
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: respondenten vormen afspiegeling van een bepaalde populatie
Kwantitatief onderzoek
120
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: gevarieerde groep respondenten is belangrijk
kwalitatief onderzoek
121
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: Aantal, omvang en karakteristieken van de respondenten worden van tevoren bepaald
Kwantitatief onderzoek
122
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: exacte aantal respondenten van tevoren niet bekend
Kwalitatief onderzoek
123
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: Includeren van respondenten stopt als het aantal is bereikt
Kwantitatief onderzoek
124
Selectie van respondenten: is het kwalitatief of kwantitatief onderzoek: selectie stopt als data saturatie is bereikt
Kwalitatief onderzoek
125
Wat is data saturatie?
Nieuwe respondenten vertellen niets nieuws aan de onderzoeker
126
Wat zijn 3 voordelen van interviews bij dataverzameling bij kwalitatief onderzoek? (3)
Efficiënt, mogelijkheid om ow goed uit te diepen en toegang tot gevoelige informatie
127
Wat zijn 2 nadelen van interviews bij dataverzameling bij kwalitatief onderzoek? (2)
Vinden van respondenten passend bij ow, bepalen van de variatie van de respondenten
128
Wat zijn 3 voordelen van observeren als data verzamelingstechniek bij kwalitatief onderzoek? (3)
Zicht op cultuur en gedrag in/van een bepaalde groep, zicht op context waarin gedrag zich afspeelt, aanvullende informatie op interviews
129
Wat zijn 3 nadelen van observeren als data verzamelingstechniek bij kwalitatief onderzoek? (3)
Kost veel tijd, verkrijgen van toegang is lastig, toegang tot en het begrijpen van de context kan een probleem zijn
130
Wat zijn 4 nadelen van een focusgroep als data verzamelingstechniek bij kwalitatief onderzoek? (4)
Vraagt tijd om groep bij elkaar te brengen, heeft niet de diepgang zoals in individueel interview, persoon kan de discussie domineren, lijkt minder geschikt voor gevoelige onderwerpen
131
Wat zijn 2 voordelen van een focusgroep als data verzamelingstechniek bij kwalitatief onderzoek? (2)
Efficiënt: veel informatie in korte tijd vanuit verschillende gezichtspunten, groep 'effect': participeren in een groep kan leiden tot het geven van meer informatie.
132
Wat is ptosis?
Hangend bovenooglid
133
Wat is miosis?
De vernauwing van de pupil in het oog door samentrekking van de musculus sphincter pupillae.
134
Wat is anhidrosis?
geen zweet productie
135
Wat is orthopneu?
Orthopneu of orthopnoe is een vorm van benauwdheid.
136
Wat is tamponade?
Harttamponade betekent vochtophoping in het hartzakje.
137
Wat is de inductieve methode? (4 stappen)
Start met observatie, verzamel data, stel hypothese, maak theorie
138
Wat is de deductieve methode? (4 stappen)
Start met theorie, dan hypothese, dan observatie, dan kijken of hypothese waar of niet
139
OR of RR rapporteren: Case control onderzoek
OR
140
OR of RR rapporteren: Cohort onderzoek
RR
141
Wat is een predictiemodel?
Het zo goed mogelijk voorspellen van een bepaalde uitkomstvariabele aan de hand van een set van mogelijke determinanten
142
Wat is de proportional hazards en hoe wordt het getest?
proportional hazard zegt dat de HR's constant zijn in de tijd. Dit test je door een tijdsinteractie te maken.
143
Wat zijn de 5 fases van de emperische cyclus?
observatie, inductie, deductie, toetsing, evaluatie
144
Wie of wat bepaalt de groepsgrootte van de proefdieren in een experiment?
Door de onderzoekers, met behulp van een poweranalyse
145
Waardoor kunnen paraneoplastische verschijnselen ontstaan bij longkanker?
Door humorale factoren (auto-antistoffen)
146
Zijn paraneoplastische verschijnselen metastasen?
Nee
147
Wat is EGFR?
Epidermal growth factor receptor
148
Wat is de pathofysiologische betekenis van een activerende EGFR-mutatie?
De EGFR is een receptor voor een groeisignaal. In normale omstandigheden geeft EGFR een groeisignaal door aan de cel nadat het bindt met een EGF ligand. Bij activerende mutaties geeft de gemuteerde EGFR zonder aanwezigheid van het EGF ligand een continu groeisignaal aan de tumorcel en veroorzaakt op deze manier tumorgroei.
149
Welke behandeling kan bij een EGFR-mutatie ingezet worden?
Een EGFR tyrosine kinase inhibitor (TKI)
150
Wat is zero-time?
De tijd waarop mensen geincludeerd worden in de studie
151
Wat is belangrijk bij de zero time?
Dat alle mensen in dezelfde fase geincludeerd worden
152
Wanneer geldt de regel dat de variabele een kleinere SD moet hebben dan het gemiddelde van die variabele om normaal verdeeld te zijn
Wanneer een variabele alleen maar positieve waardes heeft
153
Mag je bij cox regressie een onafhankelijke niet-normale variabele hebben?
Ja
154
Je moet bij cox regressie een normaal verdeelde uitkomstvariabele hebben als de uitkomst continu is.
Ja
155
Waarmee kan je longkanker stadiëren? (2)
PET en CT
156
Welke informatie levert een CT-scan op wat een FDG-PET-scan niet oplevert?
CT scan is nauwkeuriger, je kan millimeters meten.
157
Welke informatie levert een FDG-PET-scan op die een CT-scan niet oplevert (2)
Kijken naar lymfekliermetastasen en metabole activiteit
158
Om tot een pathologische diagnose van longkanker te komen is het nodig om een biopt te nemen, door VATS of EBUS.
Ja
159
Met welke 6 dingen moet je rekening houden bij een RCT (Randomized Controlled Trial)
Selectie (interne en externe validiteit), Controlebehandeling (placebo), Randomising van patiënten, Blindering, Uitkomst (welke uitkomst je naar kijkt), Analyse (welke analyse je doet)
160
Wat is interne validiteit?
Onder interne validiteit verstaat men de kwaliteit van het onderzoek in de meest brede zin van het woord. De onderzoeker stelt zich de vraag of door middel van deze onderzoeksopzet de te trekken conclusies uit het onderzoek wel valide zijn.
161
Wat is externe validiteit?
Externe validiteit is de mate waarin de conclusies van je onderzoek te generaliseren zijn naar de hele populatie of andere situaties, groepen of personen dan je hebt onderzocht.
162
Wat is een per protocol analyse?
Wanneer gegevens worden geanalyseerd naar welke behandeling mensen daadwerkelijk hebben gekregen.
163
Wat is een intention to treat?
gegevens worden geanalyseerd naar welke behandeling mensen zijn gerandomiseerd.
164
Wat is een voordeel en een nadeel van per protocol analyse?
Voordeel: je kan echt het effect van de behandeling onderzoeken. Nadeel: het sluit minder aan bij de kliniek, waar mensen uitvallen
165
Wat zijn de 4 fases van onderzoek (4)
Fase 1: Probleemstelling, Literatuuronderzoek en Onderzoeksontwerp Fase 2: Data-verzameling Fase 3: Data-analyse Fase 4: Rapportage
166
Blijkbaar wordt er voldaan aan de proportional hazard assumptie wanneer de p-waarde van de interactie met tijd > 0.05
Ja
167
Translationeel onderzoek is de schakel tussen fundamenteel en klinisch onderzoek
Ja
168
Wat is begripsvaliditeit?
Of wat we meten een correcte afspiegeling is van de waarheid
169
Noem 4 hallmarks van cancer
resisting cell death, tumor promoting inflammation, genome instability and mutating, avoiding immune destruction
170
Wat is het verschil tussen oncogenen en tumor-suppressorgenen?
oncogenen hebben bij het onstataan van kanker gain of function en geven een proliferatief signaal, (EFGR), tumor-supprossor-genen hebben bij het ontstaan van kanker loss of function en kunnen een prliferatief signaal niet meer stoppen (p53)
171
Wat zijn de 5 waardes van de performance score?
0: asymptomatisch (volledig) 1,2: symptomatisch, kan ADL zelf aan, is >50% van wakkere tijd uit bed of stoel 3: symptomatisch, kan ADL deels aan, is >50% van wakkere tijd in stoel of bed 4: kan geen ADL, totaal bed gebonden, mordibund 5: dood
172
Wat geef je bij neutropene sepsis?
Antibiotica