W1 - Grondslagen en beginselen SV Flashcards

(39 cards)

1
Q

Wat zijn de klassieke uitgangspunten van het strafprocesrecht?

A
  1. Onafhankelijkheid rechter
  2. Onpartijdigheid rechter
  3. Beroepsrechters
  4. Het vervolgingsmonopolie van het OM
  5. Het opportuniteitsbeginsel
  6. Correctiemechanismes
  7. Strafvorderlijk legaliteitsbeginsel
  8. Geen procedure zonder verdenking
  9. Presumptio Innocentiae
  10. Hoor en wederhoor
  11. Het recht op rechtsbijstand
  12. Het recht op vertolking en vertaling
  13. Het zwijgrecht
  14. Interne openbaarheid
  15. Externe openbaarheid
  16. Motivering
  17. Het onmiddelijkheidsbeginsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt het Nederlandse strafrecht genoemd?

A

Non- reparatoir; de staffen die middels het strafrecht worden opgelegd zijn niet bedoeld om onrecht te herstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit kan een strafbeschikking bestaan?

A

Taakstraf, geldboete, ontzegging van besturen motorvoertuigen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is tuchtrecht?

A

Dit is een specifieke soort strafrecht binnen een bepaalde groep. Deze groep kan een vereniging zijn, of een beroepsgroep , van bijvoorbeeld advocaten of militairen. Straffen in het tuchtrecht worden opgelegd als een lid zich niet aan de regels van de groep heeft gehouden. Deze regels kunnen in een wet staan of uit een contract voortvloeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In welke subgroepen kan het strafrecht worden onderverdeeld?

A

Strafprocesrecht; regelt hoe het strafrecht uitgevoerd moet worden, welke procedures er zijn, wie er onderzoek doet etc. (Wetboek van Strafvordering)
Materieel strafrecht; regelt wanneer welke gedragingen strafbaar zijn (Wetboek van Strafrecht)
Penitentiair recht; regelt welke straffen er op deze gedragingen staan, en wie deze straffen uit moet voeren (Wetboek van Strafvordering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is speciale preventie?

A

Je zorgt ervoor dat de straf die de verdachte krijgt, dusdanig is dat hij in de toekomst geen misdaden meer gaat plegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is generale preventie?

A

Hier gaat het erom dat andere worden afgeschrikt om misdaden te plegen doordat ze zien dat anderen een straf krijgen. Dit is een manier waarop formeel strafrecht zonder materieel strafrecht kan werken. Geen daadwerkelijke sancties maar wel een effect. Dit wordt de preventieve werking van het strafprocesrecht genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het doel van het strafprocesrecht?

A

Hoofddoel = het vaststellen of er sprake is van een strafbaar feit en indien dat zo is, welke straf er dan moet volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de ambivalentie van het strafprocesrecht?

A

De bevoegdheden zijn begrensd. Het legitimeert de overheid om, voor een betrokkene bezwarende wijze, op te treden. Anderzijds worden er grenzen gegeven aan de functionarissen die zich daaraan moeten houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen inquisitoir en accusatoir?

A

Een accusatoir proces houdt in dat twee gelijkwaardige partijen tegen elkaar strijden en de rechter zich lijdelijk opstelt als een scheidsrechter die erop toeziet dat men zich aan de spelregels houdt.

Bij een inquisitoir proces zijn justitie en rechter actief op zoek naar de waarheid. Hierbij is de verdachte object van onderzoek en dus zijn de partijen zeker niet gelijkwaardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk systeem gebruiken we in Nederland?

A

Gematigd accusatoir proces. Het proces is in de beginfase vooral inquisitoir, veel onderzoek naar de verdachte. Later in het proces, in de rechtszaal is het veel meer accusatoir. In de rechtszaal mag de verdachte zich middels een raadsman verdedigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom gebruiken we dit systeem in Nederland?

A

De Nederlandse wetgever heeft voor dit proces gekozen zodat de rechter het verhaal van twee kanten hoort en zo het dichtst bij de waarheid kan komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het strafproces heeft buiten het hoofddoel (schakel tussen feit en sanctie) nog enkele nevenfuncties;

A
  1. Speciale preventie
  2. Generale preventie
  3. Voorkomen eigen richting
  4. Orde scheppen
  5. Genoegdoening slachtoffer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de ontwikkelingen van het gemoderniseerde wetboek?

A
  1. De doelstellingen van het strafprocesrecht zijn veranderd. Zo zijn de nevenfuncties een steeds belangrijke rol gaan spelen in het strafrecht
  2. De aard van de criminaliteit is veranderd
  3. De rolverdeling tussen de strafrechtelijke actoren is veranderd
  4. De strafrechtspleging is geinternationaliseerd
  5. Nieuwe technologische ontwikkelingen hebben de vorm van strafvordering veranderd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onafhankelijkheid rechter

A

De rechter is onafhankelijk van de uitvoerende en wetgevende macht. De trias politica blijft zo in stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Onpartijdigheid van de rechter

A

De onpartijdigheid van de rechter houdt uiteraard in dat de rechter geen kant kiest tijdens het proces. De rechter mag ook geen zaken behandelen van personen met wie hij een band heeft (vriend, kennis, familielid, etc.) Hij moet hierbij ook de schijn van vooringenomenheid voorkomen

17
Q

Beroepsrechters

A

In Nederland vindt er geen juryrechtspraak plaats. Er wordt alleen gebruik gemaakt van beroepsrechters

18
Q

Het vervolgingsmonopolie van het OM

A

Alleen het Openbaar Ministerie mag strafzaken bij de strafrechter aanbrengen. Het OM is dus in feite de ‘poortwachter’ tot de rechter

19
Q

Het opportuniteitsbeginsel

A

Het OM heeft op basis van dit beginsel de vrijheid uit het aanbod van strafzaken een selectie te maken van zaken die zich lenen voor vervolging. Het OM bepaalt dus of iemand wel of niet wordt vervolgd. Hierbij maakt het OM een beslissing om al dan niet de verdachte te vervolgen, ook wel de vervolgingsbeslissing genoemd

20
Q

Correctiemechanismen

A

Soms besluit het OM een zaak niet te vervolgen, terwijl het voor de betrokkenen juist wel wenselijk is als deze zaak wordt vervolgd. Er bestaan daarom correctiemechanismen om het vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel van het OM in balans te houden. Rechtstreeks belanghebbenden kunnen namelijk ogv art 12 SV beklag doen over het niet vervolgen van strafbare feiten

21
Q

Strafvorderlijk legaliteitsbeginsel (art 1 SV)

A

Strafvordering heeft alleen plaats op de bij de wet voorziene wijze

22
Q

Geen procedure zonder verdenking

A

Er moet sprake zijn van een verdachte

23
Q

Wat is het hoofddoel van het strafproces?

A

Het bevorderen van een overheidsreactie op een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit die in alle opzichten adequaat is

24
Q

Presumptio Innocentiae (vermoeden van onschuld)

A

Eenieder die wordt beschuldigd van een strafbaar feit wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld overeenkomstig de wet wordt bewezen (art 14 lid 2 IVBPR en art 6 lid 2 EVRM).

25
Wat zijn de uitgangspunten van het vermoeden van onschuld?
1. De verdachte moet niet worden belast met het bewijzen van zijn onschuld 2. De rechter moet ook 'uitstralen' dat hij de verdachte niet als een reeds veroordeelde beschouwt (art 271 lid 2 SV) 3. Er moet voorkomen worden dat de verdachte voor zijn veroordeling aan irreparabele maatregelen wordt onderworpen 4. Tijdens de voorlopige hechtenis moet de verdachte niet als een dader worden behandeld 5. Informatieverstrekking aan de media moet worden beperkt tot vaststaande feiten en mag geen strafrechtelijke conclusies bevatten
26
Hoor en wederhoor
De rechter moet beide procespartijen de mogelijkheid geven om hun standpunten naar voren te brengen tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Het principe van hoor en wederhoor ligt ook besloten in de notie van een eerlijk proces van art 6 lid 1 EVRM en art 14 lid 1 IVBP
27
Het recht op rechtsbijstand
De verdachte heeft het recht te worden bijgestaan door een advocaat. Het recht op rechtsbijstand wordt bevestigd in art 18 lid 2 GW, art 6 lid 3 sub c EVRM en art 14 lid 3 sub b en d IVBP
28
Het recht op vertolking en vertaling
Het moet aan de verdachte duidelijk zijn waarvan hij wordt verdacht en wat hem te wachten staat gedurende het proces, zo vloeit ook voort uit de interne openbaarheid. Dit houdt dus in dat indien de verdachte een andere taal spreekt of doof of slechthorend is, hem een vertaler of een tolk toekomt
29
Het zwijgrecht
Verdachte heeft het recht om te zwijgen art 29 lid 2 SV. Hij is immers niet verplicht mee te werken aan zijn eigen vervolging
30
Interne openbaarheid
Het gaat erom dat de procespartijen in elk geval tijdens het onderzoek ter terechtzitting alle processtukken kunnen inzien. Dit geldt ook voor het slachtoffer
31
Externe openbaarheid
Heeft betrekking op de toegankelijkheid van het onderzoek ter terechtzitting en van de uitspraak voor anderen. Art 121 GW, art 4 en 5 RO, art 6 lid 1 EVRM en art 14 lid 1 IVBP verwoorden de eis an externe openbaarheid. In beginsel zijn de zitting en de uitspraak openbaar voor derden
32
Motivering
Uitspraken moeten goed worden gemotiveerd door de rechter; art 121 GW
33
Het onmiddelijkheidsbeginsel
De rechter oordeelt op basis van materiaal dat ter terechtzitting door hemzelf of ten overstaan van hem naar voren is gebracht. Dit beginsel komt een beetje terug in het Wetboek van SV. Art 348 en 350 eisen dat de zittingsrechter beraadslaagt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting
34
Wat zijn de materiële beginselen
Vertrouwensbeginsel Gelijkheidsbeginsel Beginsel van zuiverheid van oogmerk Beginsel van redelijke en bilijke belangenafweging
35
Vertrouwensbeginsel
Opgewekte vertrouwen door de overheid moeten worden gehonoreerd, tenzij er zwaarwichtige belangen zich ertegen verzetten. Verder moet de verwachting gecreëerd zijn door het OM of een bevoegde ondergeschikte van het OM
36
Gelijkheidsbeginsel
Vergelijkbare gevallen, moeten vergelijkbaar behandeld worden. In het kader van opsporing en vervolging heeft dit beginsel weinig karakter
37
Zuiverheid van oogmerk (detournement de pouvoir)
Een bevoegdheid mag niet voor een ander doel gebruikt worden dan waarvoor deze is gegeven. Het vereiste van doelbinding wordt hier ook wel bij genoemd
38
Redelijke en billijke afweging
De belangen moeten goed worden afgewogen en de minst ingrijpende wijze moet verkozen worden (subsidiariteit). Daarnaast moet er een redelijke verhouding bestaan tussen het doel en de kozen wijze (proportionaliteit)
39