W1 - HC1 Inleiding microbiologie en infectieziekten Flashcards

(32 cards)

1
Q

Wat doet een arts microbioloog?

A

Behandeld zelf geen patienten maar heeft een consult functie voor andere artsen > advies geven over behandeling en diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem voorbeelden van bacteriele infecties

A
  • Streptokokken faryngitis
  • Pneumokokken pneumonie
  • Lues
  • UWI (E. coli)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil dat bacteriele/virale infecties veroorzaken?

A

Bacteriele veroorzaken pus en virale met name roodheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een virus?

A
  • Micro-organisme die een gastheercel nodig heeft om te kunnen reproduceren
  • Alleen DNA of alleen RNA.
  • Enkel/dubbelstrengs
  • Omgeven door een eiwitmantel met hierop glycoproteinen > binding op gastheercel
  • Sommige envelop andere naked
  • Op zichzelf geen levende cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorbeelden van virale infecties

A
  • Bovenste luchtweginfectie
  • Rubella (rode hond)
  • Hepatitis (A > gele ogen > leverwaarden afwijkend)
  • COVID19
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn fungi?

A
  • Verzamelnaam voor gisten en schimmels
  • Eukaryoot
  • Dimorf (bij ene temperatuur voordoen als gist, bij andere als schimmel)
  • Voortplanting door sporen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn parasieten?

A
  • Eukaryoten die zich kenmerken door een parasitaire levenswijze
  • Voor ontwikkeling geheel/ten dele afhankelijk van gastheer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn voorbeelden van parasitaire infecties?

A
  • Schistosomiasis
  • Toxoplasmosis (kat > mens)
  • Malaria/hoofdluis parasiet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarmee worden bacterien, virussen en parasieten waargenomen?

A
  • Virussen met elektronenmicroscoop
  • Parasieten soms met blote oog zichtbaar, anders met microscoop
  • Bacterien met lichtmicroscoop: gramkleuring > Gram+ paars en Gram- rood.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn bacterien?

A
  • Prokaryoten (geen celkern, DNA ligt los in cytoplasma)
  • Eencelligen
  • Dubbelstrengs circulair DNA (vaak ook plasmidaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is plasmidaal DNA?

A

Extra cirkeltje DNA dat bepaalde extra eigenschappen aan een bacterie kan geven bijv. resistentie op genen zitten.
Hierin liggen extra genen naast het chromosomale DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zorgen bacteriën voor sporen?

A

Bacteriën vormen sporen onder moeilijke omstandigheden bijv. droogte.
Sporen zijn enkelstrengs DNA dat wordt ingesloten in een stukje cytoplasma, indien de omstandigheden goed zijn ontstaan er nieuwe bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat hebben alle bacterien?

A

Een celwand en een celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kunnen sommige bacterien zichzelf voortbewegen?

A

Door middel van een flagel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe hechten bacterien zich aan menselijke cellen?

A

Door middel van pilli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen schimmels en gisten?

A

Schimmels hebben vertakkende draden, vaak meercellig en trekt aan lange draden. Vermenigvuldigen zich door sporen.

Gisten zijn eencellige en vermenigvuldigen door deling.

17
Q

Hoe zorgt één viruspartikel ervoor dat er veel nieuwe viruspartikels worden gemaakt en de cel dood gaat?

A

Virale RNA van retrovirussen komt vrij in cytoplasma van de cel > dmv reverse transcriptase > DNA > dubbelstrengs provirus > via integrase wordt provirus ingebouwd in cellulaire DNA, vanaf dit moment kan het virus de gastheercel gebruiken voor transcriptie en translatie van nieuwe virussen

18
Q

Wat is S. Aureus?

A

Gram + bacterie die ziekte kan veroorzaken maar welke ook veel mensen (25%) bij zich dragen zonder ziekte.

19
Q

Wat zegt Robert Koch?

A

Een ziekte is een microbiële verwekker alleen bij ziekte is de verwekker aanwezig

20
Q

Hoe teste Robert Koch?

A

Hij had een zieke muis, hier kweekte hij pathogeen uit, dit kweekte hij op een plaat en bracht hij in een gezonde muis > opnieuw pathogeen uit kweken.

21
Q

Welke micro-organismen noemde Robert Koch pathogenen?

A
  • Miltvuur-bacillus anthracis (1877)
  • TBC-mycobacterium tuberculosis (1872)
  • Cholera-vibrio cholerae (1882)
22
Q

Wanneer kan een bacterie het lichaam betreden?

A

Een bacterie (en virus) bevinden zich tot diep in de haarzakjes, indien de barriere verdwijnt kunnen deze het lichaam betreden

23
Q

Waar is de pathogenese van infectieziekten van afhankelijk?

A
  • Besmettingsroute
  • Gastheer (genetische achtergrond, immuunstatus)
  • Micro-organisme (virulentie/pathogeniciteit)
24
Q

Wat is virulentie?

A

Vermogen van een micro-organisme om schade/ziekte te veroorzaken vaak uitgedrukt in aantal micro-organismen dat nodig is om ziekte te veroorzaken. Wordt bepaald door virulentiefactoren.

  • Heel virulent micro-organisme heeft weinig bacterien om ziek te worden.
25
Wat is pathogeniciteit?
Vermogen van micro-organismen om schade/ziekte te veroorzaken
26
Wat is het verschil tussen primair en opportunistische pathogenen?
- Primair: bij besmetting regelmatig ziekteverschijnselen bijv. S. Aureus - Opportunistische pathogenen: ziekte bij verminderde weerstand bijv. schimmelinfectie bij neutropenie
27
Wat zijn eigenschappen waarmee een micro-organismen een verdedigingsmechanismen van de gastheer kan ontlopen of te niet doen?
- Pilli - Toxinen - Kapsel van bacterie of gist etc. Een stam kan virulentiefactoren kwijtraken of opnemen.
28
Welke soort infecties van de micro-organismen Groep A Streptococcen veroorzaken?
- Fascitis necrosis - Kraamvrouwen koorts - Septische shock
29
Wat zijn Robert Kock zijn 4 postulaten?
1. Micro-organismen zijn in grote getalen in het lichaam aanwezig > ziekte, ze zijn niet aanwezig in een gezond lichaam (klopt alleen niet). 2. Micro-organismen moeten kunnen worden geisoleerd van het zieke organisme en moeten kunnen groeien in een reine omgeving: geen andere micro-organismen bij zitten (klopt niet). 3. Als het micro-organisme is geisoleerd moet het in een gezond organisme (zoals een muis) gespoten worden > gevolg organisme ziek (klopt niet meerdere factoren spelen een rol bij ziekte). 4. Vanuit organisme dat ziek is zou het micro-organisme weer gekweekt moeten kunnen worden.
30
Wanneer is er sprake van een infectie?
Als er schade is of een veranderde fysiologie door interactie tussen de gastheer en het micro-organisme > ontstekings- en immuunreactie kan zowel (sub)klinisch zijn.
31
Hoe heet het als er een bacterie in het lichaam zit maar deze geen kwaad doet?
Kolonisatie
32