Weefsel en cellen Flashcards
(118 cards)
Wat is de functie van epitheelweefsel?
Bescherming (huid), opname van voedingsstoffen (darmen), uitscheiding (zweetklieren), zintuiglijke waarneming.
Welke typen epitheel zijn er?
Plaveiselepitheel: Platte cellen, snelle stofuitwisseling (longblaasjes).
Kubisch epitheel: Vierkante cellen, klieren en nieren.
Cilindrisch epitheel: Langwerpige cellen, vaak met trilharen (luchtwegen).
Overgangsepitheel: Rekbaar, zoals in de blaas.
Wat is endotheel en waar komt het voor?
Eenlagig plaveiselepitheel dat bloedvaten en het hart bekleedt. Zorgt voor een gladde bloeddoorstroming en speelt een rol in bloeddrukregulatie.
Wat is de functie van het basaalmembraan?
Ondersteuning en verankering van epitheelcellen. Laat voedingsstoffen en zuurstof diffunderen.
Waaruit bestaat het basaalmembraan?
Collageen type IV voor stevigheid.
Glycoproteïnen zoals laminine voor hechting.
Geen bloedvaten! Voeding via diffusie.
Hoe speelt het basaalmembraan een rol bij ziekte?
Voorkomt verspreiding van kankercellen. Als het wordt doorbroken, kunnen cellen uitzaaien via bloed of lymfe.
Wat is het verschil tussen endocriene en exocriene klieren?
Endocrien: Geeft hormonen direct in het bloed af (bijv. schildklier).
Exocrien: Geeft stoffen via een afvoerbuis af (bijv. speekselklier).
Hoe wordt klierafscheiding gereguleerd?
Zenuwstelsel (bv. speekselklieren reageren op voedsel).
Hormonen (bv. adrenaline activeert zweetklieren).
Feedbackmechanismen (bv. insuline en bloedsuikerspiegel).
Hoe werkt een zweetklier en welke stof reguleert dit?
Zweetklieren scheiden vocht af om af te koelen. Wordt aangestuurd door het autonome zenuwstelsel. De neurotransmitter acetylcholine activeert de klier.
Wat is metabolisme?
Het proces waarbij stoffen in het lichaam worden omgezet om energie te leveren of bouwstoffen te creëren.
Wat zijn de twee deelprocessen van metabolisme?
1️⃣ Anabolisme: Opbouw van het lichaam (bijv. spiereiwitten maken).
2️⃣ Katabolisme: Afbraak van moleculen (bijv. glucoseverbranding).
Wat is groei?
Volumevergroting van het lichaam door de vorming van nieuwe bouwstenen.
Wat is voortplanting?
Toename van het aantal individuen voor het voortbestaan van de soort.
Wat is adaptatie?
Het vermogen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Wat is prikkelbaarheid?
Het vermogen om te reageren op prikkels vanuit de buitenwereld of het lichaam.
Wat is prikkelverwerking?
Prikkels worden door het hele lichaam doorgegeven en verwerkt.
Wat is beweging?
Verandering van vorm en plaats van het lichaam en de lichaamsonderdelen.
Wat zijn animale functies?
Functies die zorgen voor snelle aanpassingen aan de omgeving.
Voorbeelden van animale functies:
✅ Bewegen: Vrijwillige spierbewegingen (lopen, rennen).
✅ Zintuigen: Waarnemen (zien, horen, proeven).
✅ Communicatie: Spreken, gebaren.
✅ Reflexen: Automatische reacties (hand terugtrekken bij hitte).
Wat zijn vegetatieve functies?
Functies die groei, ontwikkeling en voortbestaan mogelijk maken.
Voorbeelden van vegetatieve functies:
✅ Hartslag: Pompen van bloed.
✅ Ademhaling: Zuurstofopname en CO₂-afgifte.
✅ Spijsvertering: Voedsel verwerken en voedingsstoffen opnemen.
✅ Hormonale regulatie: Hormonen zoals insuline en adrenaline vrijmaken.
✅ Temperatuurregulatie: Constant houden van lichaamstemperatuur.
Wat is de kleinste levende eenheid?
De cel, omdat het zelfstandig kan functioneren.
Wat is het verschil tussen een eenvoudig en een meercellig organisme?
✅ Eenvoudige organismen (zoals bacteriën): Één cel voert alle functies uit.
✅ Meercellige organismen (zoals mensen): Gespecialiseerde cellen met specifieke functies.
Voorbeelden van gespecialiseerde cellen:
✅ Spiercellen: Contracteren voor beweging.
✅ Zenuwcellen: Geleiden elektrische signalen.
✅ Bloedcellen: Transporteren zuurstof en afweerstoffen.