week 1 Flashcards
Wat is een zichtbaar verschil tussen virussen en bacteriële infecties?
bacteriële infecties: kunnen witte aanslag veroorzaken (denk aan pus)
virale infectie veroorzaakt vaak roodheid van de huid
Wat is het verschil tussen schimmels en gisten?
gisten zijn eencellig
schimmels zijn meercellig
Welke gebieden in het lichaam zijn steriel wat betreft bacteriën?
- bloed
- liquor (hersenvocht)
- gewrichtsvocht
- buikholte (met uitzondering van de darm)
Welke bacterie komt heel veel voor op de huid?
staphelococcus aureus
Waar zijn de pathogene infectieziekte afhankelijk van?
- besmettingsroute
- gastheer
- genetische achtergrond
- immuunstatus
- micro-organisme
- virulentie/ pathogeniciteit
Wat betekent virulentie?
vermogen van een micro-organisme om schade/ziekte te veroorzaken. Vaak uitgedrukt in aantal micro-organisme dat nodig is om ziekte te veroorzaken.
Wat zijn primair pathogenen? en wat zijn opportunistische pathogenen?
primair pathogenen:
- bij besmetting regelmatig ziekteverschijnselen (vb. staphylococcus aureus)
opportunistische pathogenen
- ziekte bij verminderde weerstand (vb. schimmelinfectie bij neutropenie)
Noem exogenen die ook tegelijkertijd infectieus zijn?
noem exogenen die niet infectieus zijn?
endogeen?
- exogeen - infecteus
- virus
- bacterie
- fungi
- helminths (wormen)
- protozoa (eencelligen) - exogeen - niet infectieus
- zwangerschap
- allergeen
- (allo-) transplantaat
- toxine - endogeen
trauma
- brandwond
- botbreuk
- UV straling
Wat zijn de aanwezige barrières tegen infectie?
- mechanisch
- epitheel
- beweging: lucht, vloeistof - chemisch
- vetzuren, zout, lage pH, enzymen, anti-microbiele peptiden (defensies) - microbiologisch
- microbiota
Wat is de gemiddelde tijd die de innate afweer nodig heeft om een ziekteverwekker te bestrijden? en hoeveel adaptief?
innate: 4-96 uur
adaptief: >96 uur
benoem voorbeelden van de primaire lymfoide organen en voorbeelden van de secundaire lymfoide organen.
tertiaire lymfoiden kennen we ook, wat zijn dat?
primair:
- beenmerg
- thymus
secundair:
- lymfeklieren
- milt
- plaques van Peyer (slijmvlies van de dunne darm, specifiek in het ileum, het laatste deel van de dunne darm)
- lymfoid weefsel in darm, longen en neus
- tonsillen
tertiaire: alleen wanneer er ontstekingen optreden
Welke type leukocyten behoren specifiek tot de adaptieven?
T- en B- lymfocyten (zie foto bureaublad voor specifiek plaatje)
Waar worden B- en T-cellen geactiveerd?
dit wordt gedaan in de lymfeknopen, vervolgens worden ze geactiveerd en worden ze naar het inflamatoire weefsel vervoerd.
Wat wordt bedoeld met humorale immuniteit? en wat wordt bedoeld met cellulaire immuniteit?
humorale: afweersysteem dat stoffen maakt die in het lichaam zitten (vorming van antistoffen/antilichamen)
cellulaire immuniteit: T-cellen en T-helper cellen –> migreren naar de schade
(deze systemen zijn niet ontzettend gescheiden)
Welke HLA klassen koppelen aan welke CD?
HLA klasse I –> CD8
HLA klasse II –> CD4
Benoem de twee classificaties van virussen van het RNA?
en noem drie classificaties van het DNA?
RNA:
- icosahedral
- helical
DNA:
- icosahedral
- helical
- complex (pokkenvirussen)
Welke receptor is nodig voor een HIV infectie? en welke co-receptoren passen daarbij?
CD4 = receptor van HIV
CCR5 of CXCR4 = co-receptor van HIV
wat voor soort enzym is het HIV reverse transcriptase?
viraal enzym –> zet HIV RNA om naar HIV DNA
(kenmerk van retrovirussen)
Hoe werkt HIV in de gastheercel?
- binding
- reverse transcription (viraal enzym)
- integration (HIV integrase: viraal enzym dat HIV DNA integreert)
- assembly (transcriptie van HIV DNA met het enzym humaan)
- budding (een nieuw HIV partikel wordt “geboren”)
Wat wordt bedoeld met nucleotide analoge?
geneesmiddelen die lijken op onze eigen DNA en RNA bouwstenen.
hoeveel verschillende herpesvirussen kennen we?
8 verschillende soorten, blijven latent aanwezig na primo-infectie (dus levenslang geïnfecteerd)
Hoe noemen we de diagnose die past bij een verlaagd hemoglobine, leukocyten en trombocyten?
pancytopenie
leg de volgende kenmerken uit:
- symbiose
- commensalisme
- parasitisme
- mutualisme
symbiose: het in associatie met elkaar leven van organismen van verschillende soorten
commensalisme: commensaal heeft voordeel, gastheer geen voor- of nadeel
parasitisme: leven ten koste van de gastheer
mutualisme: samenleven tot wederzijds voordeel
noem drie voorbeelden van parasieten?
- ecoparasieten
- parasitaire wormen
- parasitaire protozoa