Week 1 Flashcards

(31 cards)

1
Q

Wat is osteogenese?

A

Verbening, als iets eenmaal bot is kan het niet meer groeien, bot kan ontstaan uit 2 soorten weefsels:

  • mesenchymaal bindweefsel: desmale osteogenese/directe botvorming, perichondraal gevormd bot (appositionele diktegroei), gebeurt bij platte botten, 2 harde lagen bot met spongieus bot ertussen, binnenin rood beenmerg (bloedcelvorming)
  • hyalien kraakbeen: chrondrale osteogenese/indirecte botvorming, enchondraal gevormd bot (interstitiële lengtegroei), gebeurt bij pijpbeenderen, buis van hard bot met spongiosa aan de uiteinden, binnenin vettige mergholte (geen bloedcelvorming)

–> na vorming onrijp vezelbot (bij zowel pijpbeenderen als platte botten) komt ontwikkeling naar lamellair (rijp) bot door functionele ombouw (in gang gezet door hogere belasting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe is de ontwikkeling van pijpbeenderen?

A

Perichondrium –> gemineraliseerd kraakbeen –> diafysair bloedvat –> distale epifyse –> secundaire botkern van distale epifyse –> sluiting distale epifysairschijf –> gewrichtskraakbeen

  • verbening vindt plaats als bloedvaten aanwezig zijn, het volgt dus de circulatie
  • bot bestaat uit pijpvormige middenstuk en metafysen met epifysairschijven
  • zowel lengtegroei (echondrale botvorming) als breedtegroei (desmale botvorming):
    ~ lengtegroei vanuit epifysairschijven, als deze gesloten is geen lengtegroei meer, bij de os pubis 5-7 jaar, humerus sluiting 6-7 jaar, de rest van de bovenste extremiteit botten tussen 14-16 jaar en onderste extremiteit 15-20 jaar, scapula pas tussen 18-25 jaar
    ~ breedtegroei vanuit periost, vanuit het vlies verbening (bindweefsel gaat aan het bot zitten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het effect van krachten op botten?

A

Krachten zijn vectoren, hebben een grote en richting (bepaalt dus richting van botgroei)
–> in 6-8 weken is al te zien dat een bot zich aanpast aan de daarop werkende krachten, bij meer belasting ontwikkelt er meer bot (ook volwassen bot)

  • botten worden dikker bij (van minst naar meeste invloed): zwemmen, fietsen, wandelen, hardlopen, turnen, gewichtheffen –> hoe jonger je begint hoe groter het effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke krachten zorgen dat bot ontwikkeld?

A
  • compressiekrachten: bot moet dit opvangen, hierdoor zijn verticale botbalkjes dikker, meestal spongieus bot (krachten in alle richtingen)
    –> effect ook zichtbaar in bindweefsel of kapsels, bijv. meniscus ontstaat door drukkracht van buitenaf (ontwikkelt pas bij lopen)
  • tractiekrachten: bindweefsel moet dit opvangen, meer kracht = dikker bindweefsel = meer collageen, richting kracht weergegeven door verloop van vezels
    –> bijv. tractus iliotibialis (verdikking laterale fascie van het bovenbeen) door vaker op 1 been te staan (krachten duwen de femurkop dan uit het acetabulum en dat moet worden tegengegaan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten gewrichten zijn er (afhankelijk van de ontwikkeling)?

A
  • primair gewricht: hieruit ontstaan de andere soorten gewrichten
  • junctura synovialis: opgebouwd uit een kop, kom, kraakbeen, gewrichtsholte en synovia (gewrichtssmeer, voeding van kraakbeen en afvoer afvalstoffen), kapsel bestaat uit membrana fibrosa en membrana synovialis (binnenlaag met cellen die constant synovia uit bloed maakt door te destileren), gewrichtsvorming o.b.v. bewegen
  • junctura cartilaginea: kraakbeenverbinding, bijv. tussen sternum en ribben
  • junctura fibrosa: bindweefselverbinding, bijv. membrana interossea van de onderarm (ook in de benen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn unocovertebrale gewrichten?

A

Gewrichten die ontwikkelen door beweging, zitten in de cervicale wervelkolom en zorgen voor stabiliteit van de nek

  • door ontwikkeling van nekspieren kan een baby zijn hoofd omhoog houden, hierdoor veel krachten op de wervels –> (fysiologische) degeneratie (aan zijkanten een inscheuring waardoor 2 stukken kraakbeen met ertussen synovia ontstaan) van tussenwervelschijven voor stabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is de embryologie van de skeletspieren?

A

Spiersegmenten volgen de zenuwsegmenten, zenuwen worden ‘meegetrokken’ door de spieren (bijv. n. phrenicus vanuit C4), echter kan 1 spier door verschillende ruggenmerg segmenten geïnnerveerd worden (ontstaan van plexussen)

  • ontwikkeling skeletspier ong. 41 dagen, spieren van extremiteiten ontwikkelen uit cervicale en lumbale myotomen, tractie en compressie zorgen voor de vorm
  • bij duwen op bindweefsel ontstaat een kraakbeenmatrix, bij een vrij constante druk ontstaat bot (patella) –> kan ook op ongewenste locaties gebeuren bijv. Osgood-schlatter (overmatige trekkrachten op tuberositas tibiae waardoor het bot uit gaat steken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn belangrijke principes voor veilig opereren?

A
  • internervous plane: liefst tussen 2 spieren door die door 2 verschillende zenuwen geïnnerveerd worden, hierdoor maak je de zenuwvoorziening van spieren niet kapot
  • voorkomen van zenuwschade en devascularisatie: huidzenuwtakjes kunnen leiden tot een neurinoom (erg pijnlijk) en bij doornemen vaten kan avasculaire necrose ontstaan
  • voorkomen weefselschade (door druk, hitte, tractie): micro-organismen in de wond voorkomen
  • minimaal invasief: laparoscopische en endoscopische methoden
  • kennis van de anatomie en anatomische variaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke 6 verschillende manieren kun je de anatomie bestuderen?

A
  1. Klassiek: van binnen naar buiten (botten, ligamenten, spieren (origo en insertie), innervatie en bloedvoorziening), van buiten naar binnen (anatomie in vivo, dissectie), a.d.h.v. preparaten, anatomische modellen of doorsnede anatomie
  2. Modern: interactief 3D, virtual reality
  3. Probleemgestuurd: bijv. verklaren hoe uitval verklaard kan worden a.d.h.v. anatomische verloop van zenuw en innervatiepatroon
  4. Conceptueel: functie van elementen van bewegingsapparaat (bijv. fascie, septum, retinaculum, aponeurose, bursa, meniscus), dus bedenken wat de functie van de structuur is
  5. Functioneel: vorm is functie en functie volgt de vorm (bedenken welke bewegingen een spier verzorgd, hiermee origo en insertie beredeneren en andersom)
  6. Beeldend: afbeeldingen van anatomische structuren verifiëren met anatomische afbeeldingen (lastig omdat bij bijv. röntgen structuren over elkaar worden afgebeeld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke gewrichtsbehandelingen zijn er mogelijk?

A
  • artroscopie (en endoscopie, bijv. subacromiaal, Haglund syndroom, tenoscopie)
  • athroplastiek: kunstgewricht
  • arthrodese: verstijven
  • arthrolyse: losmaken
  • athrosentese: gewrichtspunctie
  • synovectomie: synoviale membraan wegsnijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke ossale behandelingen zijn er mogelijk?

A
  • osteotomie: doorsnijden/-zagen/-beitelen
  • osteosynthese: verbinden, 2 botdelen aan elkaar fixeren
  • verlengen: distractieosteogenese (doorzagen en verlengen)
  • inkorten
  • resectie: partieel of geheel
  • excochleatie: uitlepelen, bijv. bij benigne of laaggradige tumoren
  • bottransplantatie: homoloog of autoloog
  • nettoyage: bijv. bij osteomyelitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke pees behandelingen zijn er mogelijk?

A

Tendo/tenon = pees

  • hechting
  • verlenging
  • nettoyage
  • vastzetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke ligament behandelingen zijn er mogelijk?

A

Ligamentum = bindweefselband

  • hechting
  • reïnsertie
  • reconstructie (bijv. voorste kruisband)
  • shrinking (bijv. capsular shrinking bij schouderinstabiliteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een fascie en welke behandelingen zijn er mogelijk?

A

Fascia = peesblad, sluit een compartiment af, bindweefsellaag die over de spier zit, er lopen septae vanuit de spierfascie waardoor compartimenten ontstaan, oppervlakkige fascie bevat collageenstructuren (hiermee vast aan bot)

Behandelingen:

  • fasciotomie: opensnijden fascie, bij bijv. compartimentsyndroom of streptococceninfectie
  • fasciectomie: fascie wegsnijden, bij bijv. fibromatosis palmaris of plantaris
  • fascieplastiek: insnijden en op een andere manier weer vastzetten, bij bijv. fascia lata Z-plastiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een bursae en welke behandelingen zijn er mogelijk?

A

Bursae = met vocht gevuld zakje dat tussen een week deel (bijv. pees) en een bot zit, wordt met name gezien op plekken waar weke delen moeten bewegen t.o.v. botuitsteeksels

  • bijv. bursa olecrani
  • bursitis: ontstoken bursa, behandelen d.m.v. onderstaande dingen

Behandelingen:

  • bursectomie: chirurgische verwijdering van de bursa, zal hierna weer terug groeien
  • drainage bursa
  • injectie bursa: met bijv. corticoïden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke spierbehandeling is er mogelijk en waarbij zou je dit toepassen?

A

Resectie, bijv. wekendelen tumoren of myositis ossificans

17
Q

Welke zenuwbehandelingen zijn er mogelijk?

A
  • decompressie
  • transpositie
  • hechting: meestal door plastische chirurg/neurochirurg
18
Q

Wat is een compartiment en compartimentsyndroom?

A

Ruimte afgesloten door fascie

  • bevat neurovasculaire bundels: vaak 1 zenuw, 1 arterie en 2 venen
  • bij een bloeding in een compartiment kan de druk stijgen –> compartimentsyndroom, hierdoor afsterven weefsel (zenuw kan het minst lang tegen zuurstoftekort dus eerste verschijnsel is uitval) –> behandeling is een fasciotomie
19
Q

Wat is een retinaculum?

A

Uitlopers van fascies van de belangrijkste structuren die het gewricht laten bewegen

  • bijv. retinaculum patellae die uitloopt tot op de tibia en hierdoor de kracht maximaal kan bewegen
20
Q

Wat is aponeurose?

A

Uitloper van de fascie van de spier die door veel tractie verdikt is

  • bijv. lacertus fibrosus van m. biceps brachii, deze waaiert uit over flexoren van de onderarm om zo stabiliteit te geven
21
Q

Wat is de meniscus?

A

Structuur die ontstaat o.i.v. bewegingen

  • menisci in de knie zorgen voor maximale aanpassing van femurcondylen aan relatief platte plateau van de tibia
  • zorgt voor betere drukverdeling, stabiliteit bij laterale bewegingen en verdeling synoviale vloeistof
  • doorbloeding verloopt via het kapsel, centrale deel is avasculair en moet voeding krijgen via de synoviale vloeistof (in dit deel van de meniscus geen genezing mogelijk)
22
Q

Hoe is de pathologie bij de musculoskeletale radiologie?

A
  • trauma (fracturen)
  • artrose (slijtage)
  • ontsteking/infectie (reuma, septische artritis)
  • oncologie (bot-/wekedelen tumor)
  • metabole afwijkingen (osteoporose, hyperparathyreoïdie)
  • congenitaal (scoliose, deformiteiten)
23
Q

Waarvoor wordt de conventionele röntgenfoto toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Voor beoordeling botten

  • niet zichtbaar: weke delen, pezen, ligamenten
  • wel zichtbaar: hydrops (vrij vocht); goede parameter voor traumatisch letsel
24
Q

Waarvoor wordt de CT-scan en dual energy CT toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Meten van verzwakking van uitgezonden straling

  • wel zichtbaar: botten
  • niet zichtbaar: weke delen, kraakbeen, pezen, ligamenten
  • bij CT-athrografie contrast inbrengen, hierdoor bijv. meniscus beter zichtbaar

Dual energy CT (DECT): 2 fotonen spectra, hierdoor verschillende stoffen onderscheiden:

  • hersenen: differentiatie contrast en bloeding
  • longen: diagnostiek longembolie, differentiatie benigne en maligne laesies
  • nieren: karakterisatie compositie nierstenen en van laesies
  • bijnieren: karakterisatie incidentaloom
  • tumoren: bepaling therapierespons
  • skelet: detectie van jicht (vooral sensitief bij chronisch), metaalartefact reductie (zorgt normaal voor beam hardening), bepaling beenmergoedeem
25
Wat is de impact van röntgenstraling op het lichaam?
Blootstelling is gevaarlijk - op jongere leeftijd grotere kans op ontwikkeling van kanker op oudere leeftijd, snel mutaties in DNA (sneldelende cellen) van genitale organen, schildklier, ogen, buik, longen, huid en beenmerg ALARA: as low as reasonably achievable: stralingsbelasting beperken als het niet noodzakelijk is - bestralingsbelasting X-thorax is 0.1 mSv, van een CT ong. 10 mSV –> bij belasting van 1000 mSv is risico op kanker 5% gestegen
26
Waarvoor wordt de MRI-scan toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?
Lichaam bevat geladen H+-atomen die willekeurig bewegen en bij een MRI gaat het lichaam in een magneetveld waardoor alle H+-atomen in dezelfde richting gaan liggen - wel zichtbaar: weke delen, spieren, pezen, ligamenten, kraakbeen, meniscus, karakterisatie (bot)afwijkingen en wekedelentumoren - niet: geen beoordeling van (kleine) verkalkingen/botfragmenten - vaak met contrast om bepaalde onderdelen meer zichtbaar te maken MRI is een sterke magneet dus niet in de buurt komen met bijv. protheses, sieraden of in sommige tattoos zit metaal (hierdoor opwarming en rode verkleuring huid), ook betaalpasjes worden onwerkzaam
27
Waarvoor wordt echografie toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?
Werkt a.d.h.v. geluidsgolven - wel zichtbaar: oppervlakkige weke delen, oppervlakkige spieren/pezen/ligamenten, gewrichtsvocht of gebruik bij dynamisch onderzoek of echogeleide injecties/puncties - niet zichtbaar: bot (in enkele gevallen oppervlakkige fractuur zichtbaar), lucht, diep gelegen structuren –> voorbeeld subacromiale impingement test: patiënt schouder bewegen en met echo inklemming aantonen, pijnklachten ontstaan door beknelling van weefsel in de schouder
28
Waarvoor wordt doorlichting (fluoroscopie) toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?
Dynamisch röntgenonderzoek van de gewrichten, bijv. bij hartkatheterisaties - intra-articulaire injectie van medicatie, verdoving (marcaïnisatie, contrastmiddel)
29
Waarvoor wordt arthrografie toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?
Röntgenonderzoek m.b.v. contrastvloeistof, hiermee meer contrast tussen weefsels op beelden en eventuele tumor beter zichtbaar - gewrichten goed in kaart brengen - bij weglekken contrast teken van een scheur in een pees (bij verdenking corpus liberum scheur of meniscusscheur) Contrastmiddel: bij CT jodiumhoudend contrast, bij MRI gadolinium
30
Wat zijn eventuele complicaties van contrastmiddelen?
- extravasatie: contrast loopt niet i.v. maar komt buiten het vat terecht, risico afhankelijk van hoeveelheid en locatie, vaak vroeg opgemerkt (dan geen behandeling), door zwelling kan heel soms een compartimentsyndroom optreden (bloedvaten en zenuwen beklemd –> necrose en afsterving –> openen fascie compartiment) - allergie: symptomen zijn anafylactische shock, larynxoedeem (respiratoir falen), misselijkheid, braken, urticaria, allergie voor jodiumhoudend contrast betekend niet ook allergisch voor gadolinium - nefrotoxisch: jodiumhoudend contrast is dit, kan verlaging in nierfunctie veroorzaken (nierfalen zeldzaam), direct toxische effecten en verstoort lokale processen –> hypoxie in renale medulla - nefrogene systemische sclerose: gadolinium kan in zeldzame gevallen hier tot leiden, zijn fibrotische veranderingen in huid en inwendige organen, kan fataal verlopen (geen genezing), alleen bij nierfalen, bij GFR < 30 ml/min geen gadolinium geven (kan stapelen in organen (gadolinium retentie))
31
Wat zijn ontwikkelingen die in de toekomst mogelijk toegepast zullen worden voor beeldvorming?
- Artificial intelligence (AI): bijv. machine learning, deep learning of convolutional neural networks, evt. toepassingen: versnellen acquisitietijd MRI-scan, verhogen resolutie MRI-scan, detectie van afwijkingen, analyses van grote datasets - Kinematic CT-scan: dynamische CT-scan - PET-MRI-scan: combinatie van PET-CT-scan en MRI-scan, mogelijk bij aantonen tumoren of metastasen