Week 1 Flashcards

(87 cards)

1
Q

Wat is epidemiologie?

A

De studie van het vóórkomen en verspreiden van ziekten binnen en tussen populaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de epidemiologische breuk?

A

Aantal ziektegevallen / populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is prevalentie?

A

Het aantal bestaande ziektegevallen op een bepaald moment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is incidentie?

A

Het aantal nieuwe ziektegevallen in een bepaalde tijdsperiode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is cumulatieve incidentie?

A

Incidentie binnen een vast cohort over een bepaalde periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het incidentiecijfer?

A

Incidentie binnen een open cohort, uitgedrukt per geleefde persoonsjaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer gebruik je het incidentiecijfer?

A

In statistisch onderzoek, omdat je de populatiesamenstelling kunt corrigeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een prevalentiecijfer?

A

Prevalentie gedeeld door het aantal onderzochte personen, vaak per 100 of 1000 mensen.

Prevalentiecijfer: prevalentie / aantal onderzochte personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zeggen prevalentiematen wel en niet?

A

Ze geven de hoeveelheid ziekte in een populatie weer, maar zeggen niets over het moment of de oorzaak van ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een cohort?

A

Een cohort is een groep waarvan de samenstelling gelijk blijft, er komen dus geen nieuwe mensen bij. Door gebeurtenissen, zoals overlijden en emigreren, kan het zo zijn dat het cohort kleiner wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een regiment?

A

Bij een regiment blijft de groep qua frequentie gelijk. Wanneer iemand in de groep overlijdt, komt er een nieuwe persoon voor in de plaats. De samenstelling van de groep verandert dus wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat kun je makkelijk berekenen met een cohortpopulatie?

A

Cumulatieve incidentie en incidentie cijfer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke termen worden gebruikt inplaats van regiment?

A

De term regiment wordt vrij weinig gebruikt binnen de epidemiologie. In plaats daarvan wordt er gebruikgemaakt van de termen stationaire populatie of dynamische populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat kan er wel en niet berekend worden uit stationaire en dynamische populaties?

A

Uit een stationaire of dynamische populatie kunnen rechtstreeks incidentiecijfers worden berekend, maar geen cumulatieve incidenties. Er is namelijk geen gemeenschappelijk startpunt van de observatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar worden associatiematen voor gebruikt? En wat zijn een paar voorbeelden.

A

Associatiematen worden gebruikt om de sterkte van een verband tussen een determinant en een ziekte aan te geven. Voorbeelden van associatiematen zijn het relatieve risico, het risicoverschil, het absolute risico, het attributief risico, en het populatie-attributief risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat betekent determinanten? En wat is het verschil tussen causaal en niet causaal?

A

Determinanten zijn factoren die de uitkomst (zoals de ziektefrequentie) beïnvloeden

(Een determinant is een fenomeen dat aan het optreden van een bepaalde ziekte voorafgaat).

Causaal determinanten zijn risicofactoren

Niet causaal determinanten zijn risico-indicatoren en hebben geen direct effect op de ziektefrequentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is absoluut risico (Rx) en wat is de formule?

A

De kans (in %) dat een individu een ziekte krijgt, gebaseerd op ziektefrequentie.

Rx = aantal ziektegevallen ÷ populatie

bv:
R0 = aantal ziektegevallen / populatie = 8 / 200= 0,04 * 100% = 4%.

Iemand heeft 4% kans om levercirrose te krijgen wanneer diegene niet-alcoholverslaafd is..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de formule voor relatief risico (RR)?

A

RR = R1 ÷ R0
(R1 = risico in blootgestelde groep, R0 = risico in niet-blootgestelde groep)

bv:
RR= R1 / R0 = 0,1 / 0,04 = 2,5

Het risico voor alcoholisten op het krijgen van levercirrose is tweeënhalf keer zo hoog als voor niet-alcoholisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is observer bias (informatie bias)?

A

Als de patholoog weet dat een patient aan een bepaalde determinant blootgesteld is. Hierdoor zal het relatieve risico overschat worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is Attrition bias (selectie bias)?

A

Als je tijdens een onderzoek mensen verliest die de ziekte hebben gekregen dan krijg je selectie bias. Dit is selectieve uitval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het doel van block randomisatie?

A

Het doel is om vergelijkbare aantallen te krijgen in beide groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doe je bij gestratificeerd randomiseren?

A

Je randomiseert bij verschillende leeftijdsgroepen. Dit kan je bijvoorbeeld doen als leeftijd een belangrijke rol speelt bij de ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is risicoverschil (RV) en hoe bereken je het?

A

Het verschil in risico tussen twee groepen.
Formule: RV = R1 - R0
(R1 = risico in blootgestelde groep, R0 = risico in niet-blootgestelde groep)

bv:
R1 (alcoholisten) is 0,1 en R0 (niet-alcoholisten) is 0,04. Het risicoverschil kan dan als volgt berekend worden:

RV = 0,10 - 0,04 = 0,06 * 100% = 6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is attributief risico (AR) en hoe bereken je het?

A

AR geeft aan welk deel van het risico bij blootgestelden komt door de blootstelling zelf.
Formule: AR = (R1 - R0) ÷ R1
→ Dus: hoeveel procent van het risico in de blootgestelde groep is te wijten aan de blootstelling?

bv:
Bij gebruik van de eerder genoemde absolute risico’s (R1 = 10% en R0 = 4%) is het attributieve risico:

AR= (R1-R0) / R1 = (0,10-0,04) / 0,10 = 0,6 * 100% = 60%

Bij 60% van de groep mensen die een alcoholverslaving en levercirrose hebben, is de ziekte te wijten aan het overmatige alcoholgebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is populatie-attributief risico (PAR) en hoe bereken je het?
PAR laat zien welk deel van de ziektegevallen in de totale populatie te wijten is aan een bepaalde blootstelling. Formule: PAR = (R - R0) ÷ R → R = risico in de hele populatie → R0 = risico in niet-blootgestelde groep bv: Bij gebruik van de eerder genoemde absolute risico van de niet-blootgestelden (R0 = 2%) is het populatie-attributieve risico: PAR = (R - R0) / R = (0,07 - 0,02) / 0,07 = 0,714 0,714 * 100% = 71,4% Onder de mensen met levercirrose, wordt 71,4% verklaard door het overmatige alcoholgebruik.
26
Wat is Number Needed to Treat (NNT) en hoe bereken je het?
NNT geeft aan hoeveel mensen je moet behandelen om bij 1 persoon een positief effect te bereiken. Formule: NNT = 1 ÷ risicoverschil (R1 - R0) → Hoe kleiner de NNT, hoe effectiever de behandeling. → Bij negatieve effecten noemt men dit Number Needed to Harm (NNH). bv: Stel dat het risico op overlijden binnen 24 uur na acuut leverfalen gelijk is aan 25%, maar dit door een levertransplantatie verlaagd wordt naar 5%. Het risicoverschil is dan 20%. NNT= 1 / 0,20 = 5 Dit betekent dus dat vijf mensen een levertransplantatie moeten ondergaan om één acuut overlijden te voorkomen.
27
wat zijn continue variabelen?
Continue variabelen zijn variabelen zoals gewicht en lengte en kunnen dus een oneindig aantal waarden hebben.
28
wat zijn dichotome variabelen?
Alleen ja/nee of 0/1 – zoals "ziek/niet ziek", "overleden/niet overleden".
29
wat zijn categoriale variabelen?
Je zit in een bepaalde groep – zoals beroep of opleidingsniveau.
30
Wat betekent het gemiddelde als centrummaat en wat zijn de voor en nadelen hiervan? Bonus vraag: wanneer zou je dit kunnen gebruiken?
Alles optellen en delen door het aantal getallen. ➤ Voordeel: gebruikt alle data. ➤ Nadeel: wordt verstoord door uitschieters. 🧠 Gebruik dit als je data ongeveer symmetrisch zijn.
31
Wat betekent de mediaan als centrummaat en wat zijn de voor en nadelen? en wat is een formule hiervoor?
Het middelste getal als je alles op volgorde zet. ➤ Voordeel: niet gevoelig voor uitschieters. ➤ Nadeel: negeert de rest van de data. (n+1) / 2 n = aantal getallen --> Hierbij moet je kijken naar dat getal dus bv (3+1) /2 = 2 dus je moet kijken naar het tweede getal!
32
wanneer kun je geen mediaan uitrekenen?
Wanneer de getallenreeks even is, is er strikt gezien geen mediaan. Echter wordt deze dan vaak alsnog berekend als het gemiddelde van de twee middelste observaties.
33
wat is modus?
➤ Het getal dat het vaakst voorkomt. ➤ Niet vaak gebruikt in onderzoek.
34
wanneer gebruik je Geometrisch gemiddelde?
Het geometrisch gemiddelde wordt gebruikt wanneer de dataset scheef verdeeld is naar rechts.
35
hoe wordt een geometrisch gemiddelde uitgerekend?
Om het geometrische gemiddelde uit te rekenen wordt een logaritmische transformatie van de oorspronkelijke variabele toegepast. Deze logtransformatie is alleen succesvol als deze een normaalverdeling creëert. De verdeling is na de logtransformatie normaal verdeeld als het geometrische gemiddelde gelijk is aan de mediaan en minder is dan het gemiddelde van de ruwe data. Het geometrische gemiddelde is dus alleen van toepassing als de logtransformatie een normaalverdeling creëert.
36
hoe bereken je geometrische verdeling?
Stel, je hebt de volgende percentuele groeifactoren Waarden: 1.10, 0.95, 1.05, 1.20 🔹 Stap 1: Neem van elk getal de natuurlijke logaritme (ln) Bijvoorbeeld: ln(1.10) ≈ 0.095 ln(0.95) ≈ -0.051 ln(1.05) ≈ 0.049 ln(1.20) ≈ 0.182 🔹 Stap 2: Bereken het gemiddelde van die log-waarden ( 0.095+(−0.051)+0.049+0.182 ) / 4 = 0.275 / 4 = 0.069 🔹 Stap 3: Neem de exponent (e^) van dat gemiddelde e^0.069 ≈ 1.0715 Dus het geometrisch gemiddelde is ongeveer 1.0715, oftewel een gemiddelde groei van 7.15% per stap.
37
Wat betekent het gewogen gemiddelde en hoe bereken je dit?
Bij het gewogen gemiddelde wordt gekeken naar de belangrijkheid van de variabelen. Als bepaalde variabelen belangrijker zijn, wegen deze meer mee. Elke variabele (v) wordt vermenigvuldigd met het gewicht (w) Dus in plaats van alleen percentages gemiddeld te nemen doe je dit keer het aantal mensen per percentage dus 90 * 85% geslaagden vwo'ers
38
Wat betekent: Range, percentielen, kwartielen en interkwartielafstand (IQR)
Range = hoogste - laagste waarde Percentielen = verdelen de data in 100 stukjes Kwartielen = verdelen de data in vier gelijke stukken Interkwartielafstand (IQR) = verschil tussen 25e en 75e percentiel ➤ Dit is de 'midden 50%' van je data.
39
Wat betekent standaard deviatie en hoe bereken je dit?
Laat zien hoeveel de waardes gemiddeld afwijken van het gemiddelde. SD = √(variantie² ) = √[som van alle (afwijking)² gedeeld door (n-1)] bv: Stel er zijn zeven personen in een dataset met leeftijden 40, 41, 42, 43, 44, 45 en 46 jaar. De gemiddelde leeftijd is dan gelijk aan: (40+41+42+43+44+45+46) / 7= 43 De bijbehorende variantie is: S2= ((40- 43)2 + (41-43)2 + (42-43)2 + (43-43)2 + (44-43)2 + (45-43)2 + (46-43)2) / (7-1) = ((-3)2 + (-2)2 + (-1)2+ (0)2 + (1)2 + (2)2 + (3)2) / 6=286= 4,67 De standaarddeviatie is: sd = √4,67 = 2,16
40
Hoe bereken je variantie?
∑(xi-x)-2 / (n-1) xi = steekproefwaarden x̅ = het gemiddelde van de waarden in de reeks n = steekproefgrootte.
41
hoe kun je zien dat de data niet symmetrisch is?
Als het verschil tussen het gemiddelde en mediaan groot is, wijst dit dus op een niet-symmetrische (scheve) verdeling.
42
wat zijn de standaard deviaties bij een normaal verdeling?
Als het echt normaal verdeeld is: ➤ 68% zit binnen ±1 SD ➤ 95% zit binnen ±2 SD ➤ 99,7% zit binnen ±3 SD
43
Hoe werkt de standaard deviatie?
Hoe groter de standaarddeviatie van de individuele verschilscores, des te minder betrouwbaar het gevonden onderzoeksresultaat zal zijn. Hiermee wordt bedoeld dat het lastiger is om het resultaat te vertalen naar de rest van de doelpopulatie
44
Wat betekent de standard error of the mean? En wat betekent een grote SEM of lage SEM?
de standard error of the mean (SEM). De standaardfout van het gemiddelde geeft de precisie van het gemiddelde weer. Een grote standaardfout wijst op onbetrouwbaarheid van de waardebepaling. Een kleine standaardfout laat zien dat de waardebepaling precies en betrouwbaar is
45
Hoe bereken je de SEM?
SEM = SD / √n (n = het aantal proefpersonen in de onderzoekspopulatie)
46
wat is het verschil in de illustratie van de standaard deviatie en SEM?
De standaarddeviatie laat de spreiding in de dataset zien en wordt gebruikt als de voorkeur is om de variabiliteit in de data te illustreren. De standaardfout van het gemiddelde geeft de precisie van het gemiddelde weer en wordt gebruikt om de betrouwbaarheid van het gevonden onderzoeksresultaat te meten.
47
hoe bereken je de betrouwbaarheidsinterval?
95% BI = μ ± 1,96 * σ / √n μ = Het gemiddelde van de steekproef σ = De standaarddeviatie van de steekproef n = Het aantal observaties (steekproefgrootte) 1,96 = Getal dat hoort bij een 95% betrouwbaarheid (bij normale verdeling) Dit is alleen zo bij een normale verdeling! bv: Bij 35 mensen is een BMI meting gedaan. Het gemiddelde BMI van de populatie is gelijk aan 27 en de standaarddeviatie is gelijk aan 4. Het 95% betrouwbaarheidsinterval rond het gemiddelde van de steekproef is dan als volgt te berekenen: 95% BI = 27 ± 1,96 * 4 / √35= 27 ± 1,33 Er kan dus met 95% zekerheid worden aangenomen dat het populatiegemiddelde tussen de 25,67 en 28,33 ligt.
48
hoe wordt hypothese ook wel genoemd? en waarom?
Hypothesetoetsen worden ook wel significantie toetsen genoemd, aangezien ze de significantie berekenen
49
welke P waarde is nodig om aan te nemen dat het niet op toeval berust?
De uitkomst van een onderzoek is significant (P <0.05) indien het niet aannemelijk lijkt dat het effect of verband op toeval berust. Hoe kleiner de p-waarde, des te groter het bewijst tegen de nulhypothese
50
Welke 5 stappen moeten eerst gedaan om de hypothese te toetsen?
- Definieer de nulhypothese (H0) en alternatieve hypothese (H1) van de studie; - Verzamel relevante data uit de onderzoekspopulatie; - Verkrijg de toets statistiek specifiek aan de nulhypothese; - Vergelijk de waarde van de statistische proef met waardes van de van een bekende waarschijnlijkheidsdistributie; - Interpreteer de p-waarde en resultaten.
51
Wat geeft de nulhypothese aan?
Deze hypothese geeft aan dat er geen effect (geen verschil in gemiddelde) in de populatie is bv: Er wordt gekeken naar het effect van een nieuwe chemotherapie tegen baarmoederhalskanker in plaats van de huidige gebruikte chemotherapie. De passende nulhypothesen bij dit onderzoek zijn: H0 = Er is geen effect van de nieuwe chemotherapie tegen baarmoederhalskanker. H1 = Er is wel een effect van de nieuwe chemotherapie tegen baarmoederhalskanker.
52
Wanneer wordt de alternatieve hypothese aangehouden?
De alternatieve hypothese wordt aangehouden wanneer de nulhypothese niet waar is.
53
wat betekent tweezijdige toets en waar wordt dit toegepast?
Dit houdt in dat de richting van het verschil in effect zowel positief als negatief kan zijn. Dit wordt toegepast op de nulhypothese.
54
hoe noem je het level van de P waarde als het kleiner dan 5% moet zijn?
Deze grens wordt het significantie level van de test genoemd
55
wat zijn parametrische toetsen?
Parametrische toetsen zijn toetsen waarbij de onderliggende verdeling die de dataset volgt bekend is. Er is sprake van een normale verdeling van de variabelen.
56
wat zijn Gepaarde t-toetsen en hoe wordt dit gebruikt?
De t-toets wordt gebruikt voor het testen van hypothesen over de gemiddelden van continue data. De t-toets valt onder de parametrische toetsen. Bij deze toets worden de gemiddelden van de gepaarde groepen (2x zelfde meting bij iemand) vergeleken. Een voorbeeld van wanneer een gepaarde t-toets gebruikt wordt, is om het verschil te meten tussen het begin en het eind van een interventie.
57
Wat is een ongepaarde T-toets en waarvoor wordt dit gebruikt?
De t-toets die het meest gebruikt wordt is de ongepaarde t-toets. Hierbij worden de gemiddelden van twee onafhankelijke groepen vergeleken.
58
Wat betekent niet parametrisch toetsen?
Bij non-parametrische toetsen is er geen aanname over de verdeling van de uitkomstvariabele. Bij dit type toetsen worden de geobserveerde waarden niet zelf geanalyseerd, maar omgezet in rangnummers. Deze rangnummers worden geanalyseerd.
59
Wat is een nadeel vergeleken met niet parametrisch toetsen vergeleken met wel parametrisch toetsen?
nadeel van non-parametrische testen is dat zij minder krachtig een daadwerkelijk effect kunnen vinden dan parametrische testen. Daarnaast kan er geen effectschatting en bijbehorende betrouwbaarheidsintervallen gemaakt worden van een non-parametrische toets.
60
Wat is een wilcoxon signed rank toets?
De Wilcoxon signed rank toets is het non-parametrische equivalent van de gepaarde t-toets. Deze toets wordt dus gebruikt wanneer een continue variabele tussen twee gepaarde groepen vergeleken wordt. De toets veronderstelt geen normaal verdeelde data
61
Wat is de Mann-Whitney U (wilcoxon rank-sum) toets?
De Mann-Whitney U toets, ook wel de Wilcoxon rank-sum toets genoemd, is een non-parametrische toets waarbij een continue variabele tussen twee onafhankelijke groepen vergeleken wordt. Het is het non-parametrische equivalent van de ongepaarde t-toets.
62
Wat is de chi-kwadraat toets?
Wanneer de toets wordt verricht tussen twee onafhankelijke (ongepaarde) groepen wordt er gekozen voor de chi-kwadraat toets. Deze toets kan gebruikt worden om te kijken of het verschil tussen twee groepen in een 2x2 tabel significant is.
63
Wat is de Fisher's exact toets?
Wanneer er lage aantallen (minder dan 5) in de 2x2 tabel voorkomen, wordt er gekozen voor de Fisher’s exact toets. De Chi-kwadraat toets is dan niet meer nauwkeurig.
64
Wat is de McNemar toets?
Voor het vergelijken van twee gepaarde categorische groepen wordt gebruik gemaakt van de McNemar toets. Er wordt bij deze toets gekeken of de cellen van de 2x2 tabel symmetrisch verdeeld zijn.
65
wat is het verschil tussen een type-1-fout en type-2-fout bij hypothese testen?
Een type-I fout is de kans op een fout positieve beslissing. De formule is: 1 - specificiteit. Een type-II fout is de kans op een fout negatieve beslissing. De formule is: 1 - sensitiviteit.
66
Welke stappen worden doorlopen om de benodigde steekproefgrootte te bepalen voor het toetsen van een hypothese?
Specificeer het effect dat je wilt detecteren (effectgrootte). Kies het significantieniveau (meestal α = 0,05). Kies de gewenste power (meestal 1 - β = 80% of 90%). ➡️ Pas daarna kan bepaald worden hoe groot de steekproef moet zijn om met voldoende zekerheid de nulhypothese te kunnen verwerpen.
67
wat doet ecologisch onderzoek?
Kijkt naar het verband tussen een ziekte en andere dingen, met behulp van samengevoegde gegevens over bepaalde kenmerken.
68
Wat doet individueel onderzoek?
kan worden onderverdeeld in transversale en longitudinale onderzoeken
69
wat is het verschil tussen longitudinaal onderzoek en transversaal onderzoek?
Longitudinaal onderzoek wil zeggen dat je bij ieder individu op meerdere momenten in de tijd een meting doet. Bij transversaal (ook wel cross-sectioneel) onderzoek worden de determinant en uitkomstmaat bij een individu op hetzelfde moment gemeten.
70
wat is het doel van etiologisch, prognostisch, diagnostisch en interventieonderzoek?
- Diagnostisch onderzoek heeft als doel de waarde van een diagnostische test voor het aantonen van een aandoening te bepalen - Prognostisch onderzoek heeft als doel het beloop van een aandoening in kaart te brengen. - Etiologisch onderzoek heeft als doel de oorzaak van een aandoening te achterhalen. Interventieonderzoek heeft als doel om de effectiviteit van therapeutische of preventieve interventies aan te tonen.
71
Wat is het verschil tussen experimenteel en observationeel onderzoek?
Bij experimenteel onderzoek grijpt de onderzoeker in en wordt de blootstelling willekeurig verdeeld (gerandomiseerd). Bij observationeel onderzoek kijkt de onderzoeker alleen en wordt niets toegewezen of gemanipuleerd.
72
Wat zijn de drie manieren om een onderzoekspopulatie te vormen en wat is het verschil?
Selectie – De onderzoeker kiest bewust mensen die wel of niet zijn blootgesteld aan de determinant. Geschikt als de blootstelling zeldzaam is. Kan prospectief of retrospectief. Natuurlijke gegevenheid – Gebaseerd op bestaande verschillen zoals gedrag of aanleg (bijv. roken). Kan zelfselectie bevatten. Kan prospectief of retrospectief. Randomisatie – Deelnemers worden willekeurig ingedeeld in groepen. Voorkomt selectie en maakt groepen vergelijkbaar. Alleen mogelijk bij prospectief onderzoek.
73
Wat is longitudinaal onderzoek en welke vormen zijn er?
Bij longitudinaal onderzoek worden meerdere metingen gedaan bij dezelfde groep mensen over tijd. Als elke meting bij een andere groep is, is het géén longitudinaal onderzoek. Vormen zijn: Cohortonderzoek Interventieonderzoek Case-control onderzoek
74
Wat is cohortonderzoek?
Cohortonderzoek is een observationeel onderzoek waarbij een groep mensen (het cohort) over tijd wordt gevolgd. Er is een indexgroep (wel blootgesteld) en een controlegroep (niet blootgesteld). De studie kijkt of de uitkomst optreedt. ➡️ Richting: van determinant naar ziekte ➡️ Populatie mag bij start de uitkomst nog niet hebben ➡️ Data en tijd lopen vooruit (prospectief of retrospectief)
75
Waarom kun je bij een cohortstudie niet altijd een causaal verband aantonen?
Omdat confounders (storende variabelen) de relatie tussen determinant en uitkomst kunnen verstoren. Ze beïnvloeden beide en maken het lastig om een zuiver causaal verband te zien. Dit risico is typisch voor observationeel onderzoek zoals cohortstudies.
76
Wat is het verschil tussen prospectief en retrospectief cohortonderzoek?
Prospectief cohortonderzoek: De observatie begint vanaf het moment dat het onderzoek start en volgt de deelnemers in de tijd. Retrospectief cohortonderzoek: De follow-up is al gebeurd vóór de start van het onderzoek. De onderzoeker kijkt terug in de tijd naar blootstelling en uitkomsten.
77
Wat is een case-control onderzoek en wat zijn de voor- en nadelen?
Een case-control onderzoek vergelijkt mensen met (cases) en zonder (controles) een ziekte en kijkt terug of ze zijn blootgesteld aan een determinant. ➡️ Richting: van ziekte naar determinant ➡️ Geschikt voor zeldzame uitkomsten ➡️ Voordelen: efficiënt, praktisch toepasbaar (bv. via anamnese) ➡️ Nadeel: - confounders kunnen de relatie verstoren → geen hard bewijs voor causaliteit. - Recall bias
78
Wat is een gerandomiseerd onderzoek (RCT) en waarom is het belangrijk?
Een gerandomiseerd onderzoek (RCT) is een experiment waarbij deelnemers willekeurig worden verdeeld over een interventie- en controlegroep (randomisatie). ➡️ Doel: groepen zo veel mogelijk gelijk maken ➡️ Voordeel: voorkomt confounders, dus beter bewijs voor causaliteit ➡️ Interventie is bij start studie het enige verschil tussen groepen
79
Wat is het verschil tussen een case report en een case series, en wat zijn de voor- en nadelen?
Case report: beschrijft één persoon met een zeldzame of nieuwe aandoening. Case series: beschrijft meerdere mensen met dezelfde diagnose. ➡️ Voordelen: snel, goedkoop, nuttig voor nieuwe inzichten (bijv. bijwerkingen) ➡️ Nadeel: geen controlegroep, dus geen bewijs voor causaliteit ➡️ Vaak startpunt voor groter, gecontroleerd onderzoek
80
Wat is cross-sectioneel onderzoek en wat is een belangrijk nadeel?
Cross-sectioneel onderzoek bekijkt op één moment of zowel de determinant als de uitkomst aanwezig zijn. ➡️ Het meet prevalentie van ziekten ➡️ Omdat oorzaak en gevolg tegelijk worden gemeten, kan geen causaliteit worden vastgesteld
81
Hoe bereken je odd's ratio
(a/b)/(c/d)
82
Wat is het verschil tussen case control studies en retrospectief cohort studie?
Case control --> Je hebt mensen die zieke en niet ziek zijn en dan ga je kijken of er determinanten hebben plaatsgevonden in het verleden. Retrospectiefcohortonderzoek --> Je kijkt naar het verleden bij mensen die een bepaald determinant hebben gedaan bv röntgenfoto en dan ga je kijken of ze bv leukemie gekregen hebben.
82
Wat is de reproduceerbaarheid en wat wordt het ook wel genoemd?
De reproduceerbaarheid wordt ook wel precisie genoemd. Het houdt zich bezig met de vraag of bij herhaling van het onderzoek hetzelfde resultaat wordt verkregen.
83
Wat betekent validiteit?
De validiteit, of juistheid, houdt zich bezig met de vraag of de meting en de werkelijkheid met elkaar overeenkomen
84
Wat is het verschil tussen interne en externe validiteit?
Interne validiteit houdt zich bezig met de vraag of het verkregen resultaat goed is voor de specifiek onderzochte personen (bijvoorbeeld bij Surinaamse zwangere vrouwen die worden behandeld in het Amsterdam UMC). Externe validiteit houdt zich bezig met de vraag of de verkregen resultaten gegeneraliseerd kunnen worden op personen die niet bij het onderzoek betrokken waren
85
Hoe noem je fouten door precisiegebrek en hoe verklein je de kans hierop?
‘toevalsfouten’ of ‘toevalsvariatie’ Hoe groter de onderzoeksgroep, des te kleiner de kans is op het ontstaan van dit soort fouten.
86