Week 1/2 Flashcards
(27 cards)
type th-cellen
Th1 helpt vnm Tc-respons
Th2 helpt vnm B-cel respons
verschillende bronnen antigeen HLA
HLA-I: antigeen uit cytosol
HLA-II: exogeen antigeen
welke receptoren zijn opsonine receptoren
- Fc –> herkennen constant deel Ig
- complement > zorgen voor CDC
wat is een belangrijke producent van IFN-γ
de NK-cellen, IFN-γ is een belangrijke activator van macrofagen
aan welke t-cellen produceren de verschillende HLA-types
HLA-I aan CD8+
HLA-II aan CD4+
verschil in cellulaire expressie HLA
type I: alle kernhoudende cellen behalve geslachtscellen en erytrocyten
type II: gespecialsieeerde APC cellen
is IL-10 dominant anti of pro-inflammatoir, en IL-6
IL-10 anti
IL-6 pro
verschillende productie mechanismen cytokinen
- aanwezig op membraan > in circulatie door enzym-act.
- aanwezig in vesikels > in circulatie door degranulatie
- aanwezig in cytosol als pro-cytokine > activatie door inflammasoom
- de novo transcriptie na cel activatie (langstdurend)
plasmacytoide dendritische cel
is een belangrijke IFN-α producent bij virusinfecties
functie chemokines en waar worden ze geproduceerd
zijn cytokines die zorgen voor aantrekking, worden geproduceerd door parenchymcellen en (inflammatoire) leukocyten
redundantie
= cytokines hebben overlappende functies. Het ene cytokine kan dus min of meer kunnen worden vervangen door een ander cytokine. (IL-1 IL-6 TNF alfa)
pleiotroop
= 1 cytokine beïnvloedt meerdere celtypen en heeft uiteenlopende effecten. Er is maar 1 receptor maar afhankelijk van het celtype en de concentratie zijn er verschillende effecten.
Soorten cytokines (cel-bewegers)
- Groeifactoren
- Chemokines
- Interleukines
- IFN
type 1 IFN respons
Bij een infectie wordt IFN-β gemaakt activeert via INF-R de buurcelen en stimuleert eigen aanmaak IFN-α samen hebben ze de functie:
• Remming van virale replicaties
• Stimuleren NK-cellen
• Verbetering gevoeligheid NK-cellen (door een verhoogde expressie van liganden voor receptoren op NK-cellen)
ontwikkelingen omtrent T-cellen
TCR: δ γ β α
T-cel: DN > DP > SP
(Ig): zware keten > lichte keten (κ > λ)
5 symptomen onsteking
- rubor (rood)
- calor (warm)
- dolor (pijn)
- tumor (zwelling)
- functio laesa (functieverlies)
kenmerken onsteking
- acute en chronische fase
- bestaat uit cellulaire en vasculaire reactie en wordt gemedieerd door ontstekingsstoffen
- adaptatie en dan treedt er of herstel op of er is onherstelbare schade met necrose/apoptose als gevolg
vasculaire reactie vaten
de vaten verwijden waardoor de bloedstroom vertraagt –> eiwitten en ontstekingscellen kunnen uit de vaten treden naar de plaats van infectie (via transsudaat of exudaat=met eiwitten)
cellulaire reactie
= regulatie van expressie adhesiemoleculen op endotheel en leukocyten door cytokines en chemokines
- histamine en trombine –> selectines juiste plek
- neutrofiele granulocyt wordt door IL-1 en TNF gestimuleerd om andere adhesiemoleculen te maken, toename van integrine adhesie leidt tot toename van hechting aan endotheel
- receptoren worden gevoeliger voor chemokines
welke 4 mechanismen spelen een rol bj het migreren van leukocyten via de bloedbaan door de vaatwand naar de plek van schade
- rollen
- adhesie
- extravasatie
- chemotaxis (wanneer ze eenmaal buiten zijn)
rollen
door de tragere bloedstroom als gevolg van vasodilatatie gaan de leukocyten naar de vaatwand, hier worden ze geactiveerd door ontstekingsmediatoren en brengen bepaalde receptoren tot expressie.
Selectines op het endotheel zorgen voor het vangen van de lukocyt
adhesie
de leukocyt komt vast te zitten aan allerlei integrines die ook op het endotheel tot expressie komen
extravasatie
als de lymfocyt gehecht is rolt hij met CD31 in een soort wiel naar buiten toe
chemotaxis
eenmaal buiten reageert de leukcoyt op chemokines om d plek van schade te vinden