Week 1 Burgerlijk recht 2 Flashcards
op welke vraag geeft het arrest HR:kribbebijter antwoord?
het geeft antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van die ander - is opgetreden. Dit hangt volgens de Hoge Raad af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
Wat volgt er uit art. 7:419 BW?
Dit is een gecodificeerde rechtsregel uit HR: Kribbebijter; als een lasthebber voor een lastgever in eigen naam een overeenkomst sluit met X, en X vervolgens tekort schiet in de nakoming van zijn verbintenis jegens de lasthebber, dan kan de lasthebber voor schade die de lastgever daaruit leidt optreden om die schadevergoeding te vorderen.
(art. 7:424 lid 1 BW verklaart het van overeenkomstige toepassing op andere vormen van vertegenwoordiging)
Van welk gebruik stapt de HR in het arrest Kribbebijter af?
het stapt af van het gebruik om schade van de opdrachtgever te herleiden naar ‘eigen schade’ van de lasthebber.
in beginsel maakt het niet uit of de wederpartij de schade in zijn eigen vermogen leidt of dat hij de vordering mede of uitsluitend ten behoeve van de opdrachtgever instelt. niet voorzienbare schade voor de tekortkomende kan daar echter buiten vallen.
Waar ging het arrest Eelman/Hin over?
dit ging over het ontbreken van een op rechtsgevolg gerichte wil , art. 3:3 BW door een geestelijke stoornis waardoor een rechtshandeling vernietigbaar is, art. 3:34 BW. En vervolgens dat deze vernietigbaarheid vermeden kan worden met een beroep op art. 3:35 BW indien de geestelijke stoornis niet kenbaar was en kon zijn bij de wederpartij.
De artikelen zijn een codificatie van het bepaalde in het arrest.
op welke vraag gaf het arrest Regiopolitie/Hovax antwoord op?
op de vraag wanneer de schijn van vertegenwoordiging wel en niet kan worden toegerekend aan degene die onbevoegd is vertegenwoordigd. en het arrest ging erover dat een onbevoegde vertegenwoordiging wel tot een rechtsgeldige rechtshandeling kon leiden indien de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de schijn van bevoegdheid, art. 3:61 lid 2 BW,
Deze bescherming is er alleen als de schijn van bevoegde vertegenwoordiging door toedoen van de onbevoegd vertegenwoordigde is gewekt.
Waar ziet het toedoenbeginsel en het risicobeginsel op in het licht van de onbevoegde vertegenwoordiging?
het toedoenbeginsel bepaalt dat een onbevoegde vertegenwoordiging voor rekening komt van de onbevoegd vertegenwoordigde als deze zelf door verklaringen en gedragingen heeft bijgedragen aan de schijn van bevoegde vertegenwoordiging.
het risicobeginsel houdt in dat de wederpartij ook beschermd wordt als er sprake is van omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen, waarbij die omstandigheden dan wel in de risicosfeer van de onbevoegd vertegenwoordigde moeten liggen.
Wat zijn de uitzonderingen op de hoofdregel uit art. 3:32 BW dat iedereen in beginsel handelingsbekwaam is?
(welke personen zijn dus handelingsonbekwaam?)
- Personen jonger dan 18 jaar, art. 1:233 BW
- Onder curatele gestelden, art. 1:378 BW.
Aan de hand van welke leer wordt er bepaald of er sprake is van een aanbod en wat de inhoud is van een aanbod?
Aan de hand van de wilsvertrouwensleer. (Mocht de wederpartij redelijkerwijs aannemen dat er sprake was van een aanbod? )
Wanneer is een aanbod onherroepelijk?
indien het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt. Aldus art. 6:219 lid 1. Indien uit de inhoud van het aanbod niet volgt dat het onherroepelijk is, is het aanbod herroepelijk, maar niet meer nadat een verklaring houdende aanvaarding is verzonden (art. 6:219 lid 2, eerste zin). Vanaf het moment dat de aanvaarding ‘op de bus zit’, behoeft de wederpartij van de aanbieder met de mogelijkheid van herroeping dus geen rekening meer te houden.
Wat is een optiebeding?
In art. 6:219 lid 3 wordt het beding waarbij een der partijen zich verbindt om, indien de wederpartij dat wenst, met haar een bepaalde overeenkomst te sluiten (‘optie’, ‘optiebeding’) uitgelegd als een onherroepelijk aanbod
Wanneer vervalt een aanbod?
Art. 6:221 lid 1 geeft een regeling voor het geval dat het aanbod geen termijn voor aanvaarding inhoudt: een mondeling aanbod vervalt wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard, een schriftelijk aanbod wanneer het niet binnen redelijke tijd wordt aanvaard. Het aanbod vervalt doordat het wordt verworpen (art. 6:221 lid 2).
Indien degene die een onherroepelijk aanbod heeft gedaan zich bedenkt en het toch wil intrekken, welke mogelijkheid kan dan onderzocht worden?
Er kan worden gekeken of het aanbod als losse rechtshandeling nog kan worden ingetrokken, art. 3:37 lid 5 BW.
Wat gebeurt er met een aanbod dat gedaan is door een persoon die kort na afloop ervan overlijdt ( aangenomen dat het niet om een persoonsgebonden verbintenis gaat)?
Bij wijze van uitlegregel bepaalt art. 6:222 dat het aanbod niet vervalt door de dood of het verlies van handelingsbekwaamheid (door ondercuratelestelling) van een der partijen, noch doordat een der partijen de bevoegdheid tot het sluiten van de overeenkomst verliest als gevolg van een bewind.
Noem een bepaling die een uitzondering maakt op de hoofdregel dat indien iemand een aanbod te laat aanvaard, er geen overeenkomst tot stand komt en noem daarbij de ratio van die bepaling.
De aanbieder kan een te late aanvaarding toch als geldig gedaan laten gelden, mits hij dit onverwijld aan de wederpartij meedeelt (art. 6:223 lid 1).
De ratio is omdat de hoofdregel de aanbieder tracht te beschermen, als hij dan toch de overeenkomst tot stand wil laten komen dan kan dat door deze bepaling.
nog een uitzondering biedt lid 2: indien de aanbieder begrijpt of behoort te begrijpen dat het voor de wederpartij onduidelijk was dat de invaarding te laat plaatsvond, geldt de aanvaarding als tijdig gedaan indien hij de wederpartij niet onverwijld meedeelt dat hij het aanbod als vervallen beschouwt.
nóg een uitzondering kan voortvloeien uit art. . 3:37 lid 3 en art. 6:224. Wanneer het niet tijdig bereiken van de verklaring houdende aanvaarding veroorzaakt is door bijvoorbeeld de nalatigheid van een werknemer van de aanbieder, heeft die haar werking met ingang van het moment dat zij zonder die nalatigheid zou zijn ontvangen.
Hou luidt de uitzondering op de hoofdregel van art. 6:225 BW dat de van het aanbod afwijkende aanvaarding een nieuw aanbod is?
art. 6:225 lid 2 BW: indien de aanvaarding slechts op ondergeschikte punten afwijkt
komt de overeenkomst overeenkomstig de aanvaarding tot stand, tenzij de aanbieder onverwijld bezwaar maakt tegen de verschillen.
Voor afwijkende algemene voorwaarden bij de aanvaarding geldt een andere regel zo blijkt uit lid 3: de algemene voorwaarden waarnaar het aanbod verwijst, prevaleren boven die van de aanvaarding, tenzij bij de aanvaarding de toepasselijkheid van die voorwaarden uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen.