week 1 Hoofdstuk 2 Flashcards

(31 cards)

1
Q

Het biologische model

A

Iemands gedachten, emoties en gedrag kunnen worden verklaard met biologische middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

psychofarmaca

A

medicijnen die emoties en gedachten beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zwakke punten biologisch model

A

beperkt het begrip van afwijkingen doordat niet-biologische factoren worden uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het psychodynamische model (freud)

A

Gedrag wordt beïnvloed door onbewuste krachten, het abnormaal gedrag is het resultaat van een conflict tussen deze krachten. (id, ego, superego)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Te weinig acetylcholine

A

kan voor alzheimer zorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

te veel dopamine

A

schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

noradrenaline onbalans

A

depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onregelmatigheden serotonine

A

depressie en eetstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verdedigingsmechanismen verplaatsing

A

ideeën uit het bewustzijn verdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verdedigingsmechanismen regressie

A

terugkeer naar een vorm van gedrag die kenmerkend is voor een eerder stadium van ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verdedigingsmechanismen rationalisatie

A

het gebruik van misleidende rechtvaardiging voor onaanvaardbaar gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verdedigingsmechanismen antwoord formatie

A

gedrag laten zien dat in strijd is met de echte impulsen, om de echte impulsen te onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verdedigingsmechanismen sublimatie

A

primitieve impulsen omzetten in positieve acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vrije associatie therapie (psychodynamische therapie)

A

het benoemen van elke gedachte die in je opkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

catharsis therapie (psychodynamische therapie)

A

het verlichten van onderdrukte gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kortdurende psychodynamische therapieën (psychodynamische therapie)

A

de patiënt kiest een enkel probleem om zich voor de korte termijn op te concentreren

17
Q

relationele psychoanalytische therapie (psychodynamische therapie)

A

therapeut en patiënt moeten een persoonlijke relatie hebben

18
Q

zwakke punten psychodynamische therapie

A

niet onderbouwde ideeën en moeilijk te onderzoeken

19
Q

cognitieve gedragsmodel

A

richt zich op onaangepast gedrag en cognities bij het begrijpen en behandelen van psychologische afwijkingen

20
Q

exposure therapie (cognitieve gedragsmodel)

A

gedragsgerichte interventie waarbij angstige mensen herhaaldelijk worden blootgesteld aan voorwerpen of situaties die zij vrezen

21
Q

zwakke punten (cognitieve gedragsmodel)

A

precieze rol van cognitie is afwijking moet worden vastgesteld

22
Q

Het humanistisch existentiële model

A

psychische gezondheid hangt af van het vermogen om doelen na te streven en een vrij en zinvol leven te leiden

23
Q

gestalt therapie (humanistische-existentiële model)

A

zelfacceptatie bereiken door cliënt uit te dagen en te frustreren

24
Q

existentiële therapie (humanistische-existentiële model)

A

je kijkt naar jouw eigen bestaan

25
zwakke punten (humanistische-existentiële model)
moeilijk te onderzoeken, afkeuring van wetenschappelijke benadering
26
sociaal-culturele model
abnormaal gedrag omvat sociale en culturele krachten die het individu beïnvloeden
27
familiaal-sociaal perspectief (sociaal-cultureel model)
theoretici moeten zich concentreren op sociale labels, connecties en rollen
28
multicultureel perspectief (sociaal-cultureel model)
theoretici moeten zich concentreren op cultuur, etniciteit en geslacht
29
ontwikkelings-psychopathologisch perspectief
hoe verschillende modellen en principes verantwoordelijk zijn voor bepaald gedrag
30
equifinaliteit
op dezelfde plaats eindigen terwijl je op een andere plaats begonnen bent (een vriend arm en de ander rijk, beiden eindigen arm)
31
multifinaliteit
op een andere plaats eindigen nadat je op dezelfde plaats bent begonnen (twee rijken broers, een eindigd arm en de ander nog steeds rijk)