Week 11 Flashcards

(79 cards)

1
Q

Vasculitis

A

Een ontsteking van de bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ANCA-geassocieerd vasculitis

A

Vasculitis veroorzaakt door auto-antistoffen tegen antistoffen in antigen van cytoplasma in een neutrofiele granulocyt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vasa vasorum

A

bloedvaten die zorgen voor de bloedtoevoer naar de wand van grote bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neutrofiele granulocyt

A

subtype van witte bloedcellen die betrokken zijn bij de afweer tegen infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PR3

A

Type eiwit dat voornamelijk aanwezig is in neutrofiele granulocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

MPO

A

Myeloperoxidase, een type enzym dat wordt aangemaakt door neutrofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Adhesiefactoren

A

Moleculen die zorgen voor de hechting van cellen aan elkaar of aan het weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Guillain-Barré syndroom (GBS)

A

Een acute post-infectieuze polyradiculoneuropathie die wordt gekenmerkt door snel progressieve parese van armen/benen en areflexie, gevoelsstoornissen, respiratoire insufficiëntie en autonome dysfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ganglioside GM1

A

Een ganglioside dat in de zenuwcelmembraan voorkomt en waartegen antistoffen te vinden zijn in de serologie van GBS-patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Acute post-infectieuze polyradiculoneuropathie

A

Een aandoening waarbij de perifere zenuwen en zenuwwortels beschadigd raken na een voorafgaande infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Molecular mimicry

A

Het verschijnsel waarbij een pathogeen een structuur heeft die lijkt op een structuur in het lichaam van de gastheer, waardoor het immuunsysteem antistoffen kan maken tegen zowel het pathogeen als het lichaamseigen weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Miller Fisher syndroom (MFS)

A

Een variant van GBS die wordt gekenmerkt door ophthalmoplegie, ataxie en areflexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Polyradiculoneuropathie

A

Beschadiging van perifere zenuwen en zenuwwortels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Campylobacter jejuni

A

Een spiraalvormige, gram-negatieve bacterie die de meest voorkomende bacteriële oorzaak is van diarree en vaak wordt geassocieerd met GBS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lipooligosaccharide (LOS)

A

Een structuur in de celwand van Campylobacter jejuni die lijkt op ganglioside GM1 en zo kan leiden tot molecular mimicry.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Endocarditis

A

Een zeldzaam ziektebeeld dat ontstaat door schade aan het endotheel van het endocard. Het wordt gekenmerkt door depositie van trombo’s en fibrine en kan optreden als gevolg van niet-bacteriële trombotische endocarditis of bacteriële kolonisatie na bacteriëmie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Streptococcus gallolyticus

A

Een bacterie die vaak in de darmen wordt gevonden en soms kan leiden tot endocarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Transiënte bacteriemie

A

De aanwezigheid van bacteriën in het bloed gedurende een korte periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pacemaker

A

Een elektronisch apparaatje dat in het lichaam wordt geïmplanteerd om het hartritme te reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kunstklep

A

Een kunstmatige hartklep die wordt gebruikt om een beschadigde of disfunctionele klep te vervangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Splinterbloedingen

A

Lineaire bruine strepen in het nagelbed die kunnen optreden bij endocarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Duke-criteria:

A

Criteria voor het stellen van de diagnose endocarditis, die zijn gebaseerd op klinische, laboratorium- en beeldvormingsbevindingen. Om de diagnose te stellen moet aan een van de twee voldaan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Osler-knobbeltjes

A

Pijnlijke knobbeltjes op de vingers of tenen die kunnen optreden bij endocarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Roth’s spots

A

Bloedingen in de retina van het oog die kunnen optreden bij endocarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Janeway-laesies
Kleine, rode vlekken die kunnen optreden bij septische embolieën in de huid.
26
Syndroom van Sjögren
Een auto-immuunziekte waarbij de traan- en speekselklieren zijn betrokken en gepaard gaat met droge ogen en mond.
27
Fenomeen van Raynaud
Een aandoening waarbij de bloedtoevoer naar de vingers of tenen afneemt bij kou of stress
28
Antifosfolipiden syndroom
Een auto-immuunziekte waarbij antistoffen worden geproduceerd tegen fosfolipiden in celmembranen.
29
Polyneuropathie
Een aandoening waarbij meerdere zenuwen zijn aangetast.
30
Carpaal tunnel syndroom
Een aandoening waarbij de middelste zenuw in de pols bekneld raakt.
31
Interstitiële longziekte
Een groep aandoeningen waarbij het longweefsel ontstoken en beschadigd raakt.
32
Renale tubulaire acidose
Een aandoening waarbij de nieren niet in staat zijn om zuur uit het bloed te verwijderen.
33
Cryoglobulines
Eiwitten die bij lage temperaturen kunnen neerslaan en leiden tot vaataandoeningen.
34
Systemische sclerose (sclerodermie)
Een auto-immuunziekte die leidt tot verharding en littekenvorming van verschillende weefsels.
35
Leukopenie
Een verlaagd aantal witte bloedcellen in het bloed.
36
Carpaal tunnel syndroom
Een aandoening waarbij de middelste zenuw in de pols bekneld raakt.
37
Systemische lupus erythematosus (SLE)
Een gegeneraliseerde auto-immuunziekte gekenmerkt door antinucleaire antistoffen, binden aan weefsel, immuuncomplexen (IgG en complement) en UV-gevoeligheid.
38
Antinucleaire antistoffen (ANA)
Antistoffen gericht tegen nucleaire antigenen die aanwezig zijn in de kern van de cel.
39
40
Cutane lupus
Een vorm van lupus die zich beperkt tot de huid en zich uit in verschillende vormen van huiduitslag.
41
42
Lupus nefritis
Een complicatie van SLE waarbij de nieren ontstoken raken en beschadigd kunnen raken.
43
44
Positieve ANA
Een testresultaat dat aangeeft dat ANA. aanwezig zijn in het bloed.
45
46
Anti-dsDNA:
Antistoffen gericht tegen dubbelstrengs DNA.
47
48
MMF (Mycofenolaat mofetil)
een immunosuppressivum dat wordt gebruikt bij de behandeling van SLE.
49
50
Cyclofosfamide
Chemotherapeutisch middel dat onder andere gebruikt wordt bij de behandeling van kanker en auto-immuunziekten.
51
52
Rituximab
Monoklonaal antilichaam dat gebruikt wordt bij de behandeling van bepaalde vormen van kanker en auto-immuunziekten.
53
54
Belimumab
Een medicijn dat specifiek gericht is tegen B-cellen en wordt gebruikt bij de behandeling van SLE.
55
56
Granulomatosis met polyangiitis (GPA)
Een vorm van systemische vasculitis waarbij de kleine en middelgrote bloedvaten zijn aangetast. Vroeger bekend als de ziekte van Wegener.
57
58
Eosinofiele granulomatosis met polyangiitis (EGPA)
Systemische vasculitis die gekenmerkt wordt door een overmatige aanwezigheid van eosinofielen en die vaak gepaard gaat met astma en allergieën.
59
60
Microscopische polyangiitis (MPA)
Systemische vasculitis die kleine (en middelgrote) vaten aantast en gepaard kan gaan met nierbetrokkenheid, longbloeding en andere systemische afwijkingen.
61
62
Rhinitis
Een ontsteking van het neusslijmvlies.
63
64
Septum perforatie
Een gat in het neustussenschot.
65
66
Zadelneus
Een ingevallen neusbrug.
67
68
Subglottische stenose
Vernauwing van het luchtwegkanaal onder het strottenhoofd.
69
70
Systemische vasculitis
Een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem de eigen bloedvaten aanvalt, wat kan leiden tot ontstekingen en beschadiging van de weefsels.
71
72
MMF (Mycofenolaat mofetil)
een immunosuppressivum dat wordt gebruikt bij de behandeling van SLE.
73
74
Plasmaferese
Behandeling waarbij het bloedplasma gescheiden wordt van de bloedcellen en vervolgens het plasma wordt vervangen door een oplossing met andere stoffen, om bijvoorbeeld autoantilichamen te verwijderen.
75
76
Onderhoudsbehandelin g
Behandeling die gericht is op het voorkomen van terugval na de inductiebehandeling.
77
78
Inductiebehandeling
Behandeling die gericht is op het remmen van de ziekteactiviteit bij het begin van de behandeling.
79