Week 2 Flashcards

(52 cards)

1
Q

Welke structuren vormen de bindingsplaatsen op de arm van een antistof?

A

CDR1, CDR2, CDR3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een van de eerste antistoffen die na een infectie in de circulatie verschijnt?

A

IgM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

IgM

A

Met name functioneel in de activatie van het complementsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is IgA met name te vinden?

A

In de tractus respiratorius en de tractus digestivus
–> Met name functioneel in de neutralisatie van micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

IgE

A
  • Bevindt zich voornamelijk op epitheel
  • Kan binden aan FcE-receptoren op mestcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Immunogeen

A

Molecuul dat op basis van structuur een adaptieve immuunrespons kan opwekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Epitoop

A

Antigene determinant; deel van antigeen waaraan receptor echt bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Carrier

A

Eiwit dat epitopen aanbiedt aan T-helpercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 mechanismen die bijdragen aan de diversiteit van T-celreceptoren

A
  • (VJ) recombinatie
  • Junctie diversiteit
  • Combinatie twee verschillende ketens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor wordt een RSS herkend?

A

Door de RAG-eiwitten
–> RAG-1 en RAG-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschillende stadia waarin T-celdifferentiatie plaatsvindt

A

DN –> DP –> SP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opbouw MHC-klasse I-moleculen

A

→ Bestaat uit een enkele α-keten met de drie functionele domeinen α1, α2 en α3.
→ Het α3-domein dient als transmembrane verankering van het molecuul.
→ De andere twee domeinen vormen samen een peptidegroeve, waarin het antigeen gepresenteerd kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor kan bij MHC klasse I maar een beperkt aantal aminozuren gepresenteerd worden?

A

→ Bij MHC-klasse I-moleculen is de peptidegroeve aan een kant gesloten, waardoor maar een beperkt aantal aminozuren gepresenteerd kan worden.
→ Deze peptiderestrictie zorgt ervoor dat er antigenen van gemiddeld acht tot tien aminozuren in de groeve kunnen worden geplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Opbouw MHC-klasse II-moleculen

A

→ MHC-moleculen van de tweede klasse hebben een α-keten en een β-keten met elk twee domeinen.
→ De domeinen α2 en β2 zorgen voor de transmembrane verankering en de domeinen α1 en β1 vormen samen de peptidegroeve.
→ Nu is er echter geen restrictie op de lengte van het antigeen. Klasse II-moleculen presenteren daarom doorgaans antigenen die tot twintig aminozuren lang zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Antigeenpresentatie door MHC-klasse I-moleculen

A

De antigeenpresentatie door MHC-klasse I-moleculen verloopt met behulp van antigenen, die in de presenterende cel zelf zijn geproduceerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Antigeen presentatie door MHC-klasse II-moleculen

A

De antigeenpresentatie door MHC-klasse II moleculen verloopt met behulp van antigenen, die vanuit het extracellulaire milieu door de presenterende cel zijn opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

CLIP

A

Zorgt voor afscheiding peptidegroeve waardoor binding aan lichaamseigenpeptiden voorkomen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor worden lipiden gepresenteerd?

A

Door het molecuul CD1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat presenteren MHC moleculen?

A

Alleen peptiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waaruit bestaat de cellulaire reactie op ontsteking?

A

De adhesie, transmigratie en chemotaxis van leukocyten, de activatie van leukocyten en de fagocytose en afbraak van de schadelijke agens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

M1-macrofaag

A

pro-inflammatoir

22
Q

M2-macrofaag

A

Belangrijke initiator van het herstelproces na de ontsteking

23
Q

Gevolgen van chronische ontstekingsprocessen in het beenmerg

A
  • Vermindering van de erythropoiese → anemie → soms zelfs aplastische anemie
  • Genetische schade door zuurstofradicalen → ontwikkeling van maligniteiten
24
Q

Hoe wordt de variabiliteit isotypen immunoglobulinen gevormd?

A

Door het gebruik van verschillende exonen voor de bouw van de zware keten
–> Voor de genoemde isotypen worden namelijk respectievelijk de exonen Cμ, Cδ, Cγ, Cε en Cα.

25
Hoe kan verklaard worden dat de primaire antistofrespons vooral IgM gemedieerd is?
Ieder nieuw aangemaakte B-cel heeft hoe dan ook het isotype IgM
26
Somatische hypermutatie
Het proces van de vorming van plasmacellen en B-geheugencellen wordt gekenmerkt door een groot aantal mutaties in de BCR
27
Class Switch recombinatie
Uiteindelijk is het ook mogelijk dat het constante deel van de BCR verandert, waardoor het ene isotype overgaat in het andere isotype (--> Vervolg SHM)
28
Waar vinden SHM en CSR plaats?
Vooral in de lymfeklieren --> In de donkere zone
29
Stimulerende signalen activatie B-cel
- De binding van een antigeen aan de BCR - Afkomstig van T-helpercel; heeft een interactie tussen CD40L op de T-cel en CD40 op de B-cel
30
Differentiatie tot plasmacellen
Gaat gepaard met een verandering op het niveau van het mRNA, coderend voor de immunoglobulinen --> De bouw van de antistof hoeft niet te veranderen, maar een loskoppeling van het membraan moet bereikt worden
31
Differentiatie tot geheugencellen
Gaat gepaard met veranderingen op het niveau van het DNA
32
Proces CSR
CSR begint met het maken van dubbelstrengs DNA-breuken in de C-genen door activatie-geïnduceerd deaminase (AID). AID knipt als het ware de overbodige C-subtypes uit het genoom. Uracil-N-glycosylase (UNG) plakt vervolgens het gewenste c-subtype aan de startplaats voor transcriptie. --> De DNA-breuken worden dus door UNG hersteld. Een klasseovergang heeft plaatsgevonden
33
Thymus: waar vindt het grootste gedeelte van de celontwikkeling plaats?
Cortex
34
Positieve selectie
Selectie op TCR met goede affiniteit voor lichaamseigen HLA (cortex) --> Deze T-cellen gaan in apoptose
35
Negatieve selectie
Selectie op TCR met een te hoge affiniteit voor lichaamseigen peptiden (medulla) --> Deze T-cellen gaan in apoptose
36
AIRE
Belangrijk voor het goed functioneren van de negatieve selectie
37
Centrale tolerantie
Voorkomen dat autoreactieve B en T cellen kunnen uitrijpen
38
Perifere tolerantie
Voorkomen dat uitgerijpte autoreactieve B en T cellen kunnen participeren in een immuunrespons
39
T-celstadia in de thymus
DN, DP, SP
40
T-celstadia in de periferie
→ Naïeve CD8+-Tc-cellen vormen het eerste stadium. Deze cellen zijn CD45RA+ en CD27+, maar scheiden geen perforines uit. → Het tweede stadium is de geactiveerde CD8+-Tc-cel. Deze cel is CD45RA- en CD27+, maar scheidt geen perforines uit. → Het derde stadium en vierde stadium bestaan uit effector-CD8+-Tc-cellen. In het derde stadium zijn de cellen CD45RA- en CD27- en in het vierde stadium zijn de cellen CD45RA+ en CD27-.
41
Co-stimulatie T-celactivatie
CD80 of CD86 op de CD4+-Th-cellen bindt namelijk tegelijk aan CD28, waardoor co-stimulatie van de T-celactivatie plaatsvindt.
42
Co-inhibitie T-celactivatie
Als CD80 of CD86 echter bindt aan CTLA-4, dan wordt de activatie van de T-cel geïnhibeerd. Hetzelfde gebeurt als PD-1 van de T-cel bindt aan PD-L1.
43
Pleiotropie
Een cytokine kan meerdere celtypen beïnvloeden en daarbij uiteenlopende effecten hebben
44
Redundantie
Een cytokine kan overlappende functies hebben in vergelijking met een andere cytokine
45
Op welke drie manieren kunnen de effecten van cytokines overgedragen worden van cel op cel?
- Autocrien - Paracrien - Endocrien
46
Cytokinen verschillen van hormonen -->
Ze worden niet alleen in gespecialiseerde hormoonklieren gemaakt
47
Waardoor worden chemokines geproduceerd?
Door parenchymcellen en (inflammatoire) leukocyten
48
Waaruit bestaat een infectie?
Een infectie bestaat achtereenvolgens uit een besmetting, de kolonisatie, de daadwerkelijke infectie, de verspreiding ten slotte de eradicatie of persistentie
49
Proteïne A
Een andere virulentiefactor is proteïne A. Dit eiwit vangt namelijk IgG weg, waardoor de bacterie opsonisatie kan voorkomen.
50
Sepsis
Levensbedreigende orgaanschade door een ontregelde afweer tegen infectie
51
Leucocidine
Een virulentiefactor die witte bloedcellen onschadelijk maakt
52
Vraag: Een 72j vrouw maakt een reis naar India Welke van haar medicijnen maakt haar kwetsbaar voor infecties? A. Lisinopril B. Metformine C. Hydrochloorthiazide D. Omeprazol
Omeprazol --> Maak het maagzuur minder zuur