Week 2 Staatsrecht Flashcards
(34 cards)
Volkssoevereiniteit
Bron van het staatsgezag de wil van het volk.
Hoogste soevereiniteit
Dit ligt bij de grondwetgever.
Ultieme soevereiniteit
Dit ligt bij het volk en is waar het gezag vandaan komt.
Meerderheidsdemocatie
Kiezen van de president of regering.
Representatieve democratie
Kiezen van de regering en een vertegenwoordigend orgaan.
Directe democatie
Zelf beslissingen maken door middel van bijvoorbeeld een referendum.
Democratische kwaliteitswaarborgen
Invloed (actief en passief kiesrecht), Deliberatie (politieke grondrechten), Inclusie (evenredigheid, gelijke rechten) en transparantie (openbaarheid van informatie en besluitvorming).
Deliberatie
Zorgen dat de invloed op een welberaden manier wordt uitgeoefend.
Transparantie
Iedereen moet gelijk behandeld worden en een stem hebben waar naar geluisterd wordt.
Presidentieel stelsel
Uitvoerende en wetgevende macht zijn strikt gescheiden. Door het volk gekozen president.
Cohabition
Semi-presidentieel stelsel, parlement en president andere partij.
Parlementair stelsel
Uitvoerende macht legt verantwoording af aan het parlement. Er is sprake van ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel.
Contraseign
Minster en de Koning tekenen voor de wet, waardoor ook de minister verantwoordelijk wordt gemaakt voor dat besluit.
Vertrouwensregel
Bij een meningsverschil tussen het parlement en de koning, heeft het parlement het laatste woord. Minister aftreden bij wantrouwen.
Sanctioneren
Het opzeggen vanuit de Staten-Generaal via een motie van wantrouwen.
Verantwoordelijkheden minister
Politiek, strafrechtelijk, civiel, comptabel, omvang, fasen en inlichtingenplicht.
Comptabel
Als een minister zich niet aan de begroting houdt kan hij in zijn privévermogen worden aangesproken.
Omvang
De minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van zijn bevoegdheid.
Fasen
Een minister debatteert en sanctioneert.
Monisme
Geen scheiding tussen het parlement en ministers.
Dualisme
Scheiding tussen het parlement en de ministers. Art. 57 lid 1.
Coalitievorming
Ontslag leden kabinet, verkennende fase, construerende fase en formatiefase.
Politiseren
Steeds meer politieke vraagstukken moeten besproken worden.
Vrij mandaat.
Partij mag doen in het parlement wat hij het beste vindt.