Week 3 Flashcards

(103 cards)

1
Q

Wat houd de regel van 2 in i.c.m. met de lever?

A
  1. 2e meest ingewikkeld orgaan van het lichaam
  2. 2e grootste orgaan van het lichaam
  3. bevat 2% van totale bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

benoem de drie zones van de lever. In welke zone ligt de minste zuurstof en welke de meeste?

A

zone 1: periportal cells (meeste O2)
zone 2: mid-lobular cells
zone 3: pericentral cells (minste O2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel cellen hebben we in de lever? en hoeveel kernen kunnen ze bevatten

A

Meer als 15 verschillende cellen, een van de weinig lichaamscellen die een of meer kernen bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke drie gespecialiseerde regio’s bevatten de hepatocyten?

A
  • sinusoidaal
  • lateraal
  • canalicular (kanaal vormig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem de weg van de gal (biliary)

A
  1. Bile canaliculi
  2. canals of Hering
  3. Bile ductules
  4. interlobular Bile ducts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Met welke stof kunnen we het biliary systeem goed aankleuren?

A

CD10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heet het biliary vat wat 14 kanaaltjes met elkaar verbind en dat vervolgens afvoert via de bile ductules?

A

canals of Hering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

benoem de zes functies van de lever

A
  1. metabole functie
  2. opslag functie
  3. excretie en secretie
  4. beschermende functie
    - zuivering (med. Tox, horm, Amoniac)
    - kuppfer cellen (bact etc.)
  5. circulatoir
  6. stolling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke vitamines zijn in vet oplosbaar en welke vitamine is in water oplosbaar?

A

vet oplosbaar: vit A, D, E, K
water oplosbaar: vit B12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat gal uit?

A
  1. water
  2. cholestrol
  3. galpigmenten (bilirubine en biliverdine)
  4. anionen van de galzuren
  5. fosfolipiden
  6. bicarbonaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat wordt er door de lever gesecreteerd/gemaakt?

A
  1. gal
  2. insuline-like Growth Factor 1 (IGF-1)
  3. meeste proteïnen in bloed (antilichamen)
  4. Cholesterol
  5. vetzuren (via lipoproteinen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe wordt de lever ook wel genoemd?

wat maakt de lever zo uniek?

A

‘de voorkamer’

Verkrijgt bloed deels via v. portea (75%) en de a. hepatica (25%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stollingsfactoren produceert de lever?

A
  • fibrinogeen I
  • prothrombine II
  • Antithrombine
  • Factoren (V, VII, IX, X, XI)
  • Proteïne C
  • Proteïne S
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de oorzaken van leverfalen?

A
  1. Steatohepatitis (alcohol en metabool syndroom–> leververvetting) 50-70%
  2. Viraal (HBV en HCV)
  3. auto-immuun (AIH, PSC, PBC)
  4. Genetisch (hemochromatose, Wilson en alpha-1 antitrypsine deficiëntie.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt een steeds meer voorkomend probleem in de toekomst als het gaat om levercirrose?

A

overgewicht –> leververvetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benoem de behandeling van leverfibrose
- viraal
- alcohol
- vervetting
- PBC/PSC
- AIH
- Wilson / hemochromatose
- Toxisch

A
  • viraal = antivirale therapie
  • alcohol = stoppen!
  • vervetting = afvallen
  • PBC/PSC = ursochol
  • AIH = immunosuppressiva
  • Wilson / hemochromatose = chelatie koper en ijzer
  • Toxisch = stoppen met medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is ursochol?

A

Een middel wat de galwegen beschermt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke oorzaken van leverfibrose en Cirrose zijn reversibel en welke niet?

A

reversibel
- alcohol
- vervetting
- HBV
- HCV
- AIH
- Wilson

niet reversibel
- PSC
- PBC
- Hemochromatose
- Alfa-1-antitrypsine deficiëntie
- Hepatitis D (elta)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

benoem complicaties die kunnen ontstaan van Cirrose?

A
  • ascites
  • spontane bacteriele peritonitis
  • hepatische encefalopathie
  • varices bloeding
  • hepatorenaal syndroom
  • hepatocellulair carcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

benoem enkele klinische symptomen van cirrose?

A
  • kan lang asymptomatisch zijn
  • hepatomegalie (vergroten lever)
  • icterus (geelzucht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

benoem de gevolgen van cholestase

A
  • icterus
  • pruritis (jeuk)
  • Xanthelasmata / Xanthomen
  • steatorroe
  • galstuwing in de lever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen intra- en extrahepatisch?

A

extrahepatisch is het deel dat door de alvleesklier gaat naar het duodenum.
intrahepatisch is het deel in de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke diagnoses passen bij intra- en welke bij extrahepatisch

A

intrahepatisch:
- genetisch (PFIC, ICP)
- virussen
- toxisch medicamenteus
- auto-immuun (PSC, PBC, AIH, AIP)

extrahepatisch
- galstenen
- stricturen galwegen (PSC, chron. pancreatitis)
- maligne obstructies

prehepatisch
- vasculaire obstructie
- hemolyse (uit elkaar vallen van rode bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is een ander woord voor galstenen?

A

cholethiasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Waar staat ERCP voor en wat is het?
E= endoscopisch R= retrograde C= cholangio- P=pancreaticografie Het is een endoscopisch onderzoek waarbij een scoop door de maag naar het duodenum --> voerdraadjes gaan naar de galwegen waar contrast word ingespoten.
26
Welk onderzoek zet je in als je een echo, ERCP en CT al hebt uitgevoerd bij een verdenking op cholethiasis?
MRCP (MRI met protocol voor afbeelden galwegen) of EUS (endoscopische)
27
Waar staat PBC voor en wat is het precies?
primary Biliary Cholangitis kleinste galwegen in de lever verdwijnen dus mindere afvloed van gal wat leid tot een toxisch effect in de lever --> leidt tot fibrose/cirrose.
28
Wanneer mag je de diagnose PBC vaststellen?
1. anti-mitochondriale antistoffen (90-95) 2. chronische cholestase (>6 maanden)
29
Bij wie komt PBC het meest voor?
- meer bij vrouwen - middelbare leeftijd - noordelijk halfrond
30
Wat is de behandeling van cholethiasis? Wat doet het?
Ursodeoxycholic Acid --> UDCA (First-line Treatment) - minder progressie fibrose - verbetering van cholestase - anti-apoptose - anti-inflamatoir
31
Wat kun je toevoegen aan de behandeling waarbij al ursodeoxicholzuur is gegeven maar daar onvoldoende op reageren bij het hebben van PBC
nucleare receptor antagonisten - obeticholzuur - bezafibraat laatste optie is levertransplantatie
32
Wat is PSC? Hoe wordt dit gediagnosticeerd?
primaire scleroserende Cholangitis - oorzaak onbekend 1. pANCA is positief 2. MRCP met typische bevindingen - kralensnoer
33
Wat is de prevalentie man/vrouw bij PBC en PSC?
PBC komt meer voor bij jonge vrouwen PSC komt meer voor bij jongen mannen (zeldzamer)
34
Kun je usodeoxycholzuur voorschrijven bij mensen bij PSC
weten het niet zeker, geen algemeen bewijs voor. In ieder geval **geen** gebruik van hoge dosis!
34
Wat zijn de risico's bij PSC?
- cholestase (galstuwing) - ontwikkelen van dominante stenose - bacteriële cholangitis - **cholangiocarcinoom** - **galblaascarcinoom** - colorectaal carcinoom - PSC 70% heeft IBD - IBD 4-5% heeft PSC - complicaties van cirrose
35
Wat is de meest frequente indicatie voor levertransplantatie in Nederland?
PSC
36
wat is het het nut van de spijsvertering?
- afbraak macromoleculen waardoor transport verbeterd. - niet optreden van imunorespons door de afbraak van eiwitten tot aminozuren
37
Tot wat worden eiwitten, koolhydraten en vetten afgebroken in het lichaam?
- eiwitten --> aminozuren - koolhydraten --> individuele suikermoleculen - vetten --> glycerol en vetzuren
38
Welke enzymen worden gebruikt bij de vertering? Wat is de naam van deze enzymen voor koolhydraten, vet en eiwitten?
hydrolases (gebruiken water om afbraak te kunnen genereren) koolhydraat --> glycosidase vet --> esterase eiwit --> amidase
39
levert hydrolyse ATP?
nee, wel warmte
40
welke vier voedingscompenten bestaan uit koolhydraten?
1. zetmeel 2. glycogeen (dierlijk) 3. saccharose 4. lactose
41
hoeveel enzymen zijn nodig om koolhydraten af te breken? noem de drie bouwstenen waar koolhydraat uit bestaat?
vier verschillende enzymen 1. glucose 2. fructose 3. galactose
42
Wat knipt alfa-amylase? welke type moleculen houd je idealiter over als amylase zijn werk doet?
alleen alfa-1,4 **niet**: alfa-1,6 en ook geen eindstandig alfa-1,4 1. maltoriose 2. alfa-limit dextrin 3. maltose
43
welke vier enzymen zijn nodig om koolhydraten af te breken?
1. glucoamylase 2. sucrase-Isomaltase 3. lactase 4. amylase
44
Welke twee transporteurs hebben we in het dunne darmepitheel? passief of actief?
SGLT-1 --> glucose en galactose wordt door het membraan getransporteerd dmv gebruik natriumgradient **secundair actief transport** GLUT-5 --> fructose **passief transport**
45
Welke enzymen worden gebruikt om eiwit af te breken en waar bevinden ze zich?
1. aminopeptidase (darmoppervlak, cytosol enterocyt) 2. endopeptidases (maag en pancreas) 3. carboxypeptidases (pancreas)
46
welke serie endopeptidases zijn er? waar bevinden ze zich? en wat kenmerkt ze?
maag en pancreas 1. pepsine (br. zuur mol.) 2. trypsine (br. basisch mol.) 3. chymotrypsine (br. hydrofoob mol.) 4. elastase (breken kleine moleculen)
47
Wat zijn de drie belangrijkste componenten van lipiden?
- triglycerides (>90%) - fosfolipides (~5%) - cholesterol (~0,5%)
48
wat is de normale inname van vet per dag?
100 g/dag --> 30%-40% van de voedingsenergie
49
wat is het belangrijkste enzym wat vet afbreekt?
pancreas lipase/alfa-lipase, werkt alleen als er een co-lipase bij zit.
50
welke drie enzymen worden gebruikt voor de afbraak van vetten? en wat is de oorzaak
1. maaglipase: zorgt voor de afgifte van gal en de afgtift van CCK 2. pancreas-lipase + co-lipase 3. melk lipase
51
Wat zorgt voor de inactivatie van pancreas lipase? wat verhelpt dit?
galzouten, co lipase --> wordt als pro-enzym uitgescheiden.
52
benoem de 3 stadia van lipolyse? wat is het principe?
vetbol --> emulsie ---> lipide vesicles --> gemengde micellen. oppervlakte vergroting waardoor het sneller wordt afgebroken.
53
Hoe gaat de monoglyceride door het membraan
passief vanuit gemengde micel door plasmamembraan naar de enterocyt toe. Door de binding van H+ (zuurder mileu) verliest lading--> triglyceride
54
waar worden de de lege galzoutmicel gerecycled
distale ileum --> opgenomen door IBAD
55
Wat is het eerste transportvehicle voor triglyceride (vet)? en waar wordt dit naartoe vervoert?
chylomicron, naar de lymfevaten
56
Wat is het verschil tussen langketenig vetzuur en kortketenige vetzuren?
langketig: weg via chylomicron kortketig: direct opgenomen worden door enterocyt
57
Wat gebeurt er in de enterocyt met vet?
Door esterases wordt het vet omgezet tot: 1. glycerol (lever) 2. verlenging tot C16-C18 (lever) 3. oxidatie (ook in andere organen)
58
benoem een aantal stoornissen in koolhydraat afbraak
- lactose malabsorptie (Ther: lactosevrij dieet) - sucrase-isoomaltase deficientie (Ther: sucrose-vrij dieet) - p-amylase tekort bij pancreasdysfunctie (Ther: oraal pancreatine in zuur resistente capsules)
59
Wat gebeurt er als koolhydraten niet word afgebroken in de darmen en wordt opgenomen?
verhoogde osmotische waarde--> poep wordt waterig --> diaree
60
noem 4 symptomen die ontstaan bij stoornissen van koolhydraat afbraak
1. diaree 2. flatulentie (winderigheid) 3. H2 gas uitademingslucht 4. zure faeces (bacteriële vorming van melkzuur, azijnzuur, propionzuur, boterzuur)
61
Wat is essentieel om de pancreasenzymen te activeren?
enterokinase bij patienten die dit niet hebben kunnen deze oraal worden toegediend.
62
benoem stoornissen in vetafbraak?
1. verminderde lipase acitviteit (pancreas insufficientie) 2. verminderde galzout secretie (bacteriele overgroei, cholestasis, ileum resectie/ontsteking, cholestyramine dieet.)
63
benoem stoornissen in eiwitafbraak?
- pancreas insufficiëntie (bijv. bij Cystic Fibrosis) - enterokinase deficiëntie
64
Voor welke stof zijn thight junctions permeabel? Welke transporter zit in de darmen aan de basolaterale kant (interstitium)?
water GLUT-2 voor zowel galactose, fructose en glucose (passief transport)
65
hoeveel verschillende eiwittransporteurs hebben we aan de apicale zijde zitten?
zes verschillende (deze zijn Na afhankelijk)
66
op welke drie manieren kunnen aminozuren worden opgenomen in de darm?
1. PepT1: secundair transport (door proton gradient) --> di/tri peptide worden hierdoor de cel in gebracht. 2. via aminopeptidases (worden ze verkleint) en opgenomen door na-aminozuur cotransporters 3. vrije aminozuren (mono/di/tri) worden opgenomen (NA afhankelijk) door na-aminozuur cotransporters
67
Wat is er aan de hand bij Glucose-galactose malabsorbtie? en welke behandeling wordt hierbij ingezet?
mutatie in de SGLT-1 tranporter. Glucose en galactose word niet meer opgenomen. behandeling: fructose dieet (GLUT-5 werkt nog wel) fructose wordt later in de lever toch weer omgezet tot glucose
68
welke oplossing beschikt onze darmwand voor cystenurie? welk ziektebeeld zal waarschijnlijk ontstaan op later leeftijd bij deze patient?
PepT1 --> opname van di/tripeptide nierstenen. aminozuren worden niet meer opgenomen in de nieren --> cysteine word geloosd via de urine.
69
Hoeveel liter vloeistof gaat er door het darmstelsel? en hoeveel wordt gereabsorbeerd?
9 liter en er wordt 8800 gereabsorbeerd
70
Welke twee soorten diaree hebben we? en hoe kan dit ontstaan?
osmotische diaree: - malabsorptie - laxantia, consumptie van sorbitol of morbitol secretoire diarree - microbiele en virale enterotoxines - galzouten en dihydroxyvetzuren - neuro-endocriene tumoren - diabetes neuropathie
71
Hoe bepaal je de fecale osmotische gap? en welke waardes passen bij welke soort diarree
(290) - 2(Na + K) mosmol/kg serum/faeces osmolariteit = 290 mosmol/kg osmotische diarree: >100 mosmol/kg secretoire diarree
72
Wat is de osmolaliteit van de darm in vergelijking met het bloed?
Isotoon, osmolaliteit in het bloed is altijd gelijk als dat in het bloed.
73
Wat wordt er vanuit de apicale membraan gesecreteerd in het ileum in de crypte en wat in de vili? wat is de stimullatie of de remming van dit proces?
crypte: secretie Cl- (dmv CFTR transporter) (Na + H20 diffunderen paracellulair) vili: - absorbtie: Cl- (DRA) en Na en H2O (paracellulair) - secretie: H+ (NHE3) en HCO3- stimulatie cAMP/cGMP (crypte) remming cAMP/cGMP) (vili)
74
Wat gebeurt er bij Cystische fibrose (CF)? (Ileum)
CFTR transporter is kapot --> geen zout/water secretie. Absorptie gaat nog gewoon door waardoor je uitdroging krijgt van het darmepitheel. (opstipatie/DIOS)
75
wat is congenitale chloridorroe (CLD)? (ileum)
diarree waar een hoge concentratie chloride in zit. Dit komt door de disfunctie van DRA kanaal. HCO3 kan dus ook niet meer worden uitgescheiden waardoor er systematische alkalose ontstaat
76
Welke bacteriën kunnen het CFTR transporter stimuleren en de NHE3 remmen?
1. E. Coli bacterie toxine 2. rotavirus 3. Cholera toxine (CFTR wordt maximaal gestimuleerd)
77
Wat wordt bedoeld met 'de blauwe dood'?
Cholera toxine, komt door de anemie die ontstaat waardoor lichaamsdelen blauw kleuren.
78
Hoe kan uitdroging worden verholpen?
1. infuus 2. oral dehydration therapie (ORS): zout met suiker in schoon water. Dmv gebruik te maken van het systeem van glucose opname zorgen dat er geen uitdroging plaatsvind.
79
Hoe worden galzouten gemaakt?
dmv van cholesterol cholesterol --> galzuur (cholzuur)
80
Wat zijn amfotere moleculen?
Moleculen die aan de ene kant hydrofoob zijn en aan de andere kant hydrofiel zijn. stof die vetten uit andere oplossingen kan halen. emulgerende werking(zeep)
81
Wat zorgt ervoor dat galzouten de darm kunnen bereiken en niet worden afgebroken?
door de isopeptide binding die resistent is tegen carboxypeptidase uit de pancreas.
82
Welke stoffen kunnen binden aan galzout/cholaat? wat wordt er dan vervolgens gevormt?
1. gylcerine --> glycocholaat 2. taurine --> taurocholaat beide aminozuren
83
wat is de kleinste micel en hoe worden deze gevormd?
4 galzout moleculen deze worden spontaan gevormd bij de een bepaalde concentratie galzouten worden multimeren gevormd --> micellen
84
Wat is de weg die de galzouten/fosfolipiden afleggen
worden gemaakt door de hepatocyten --> galblaas --> ductus choledochus --> duodenum --> distale ileum --> poortader --> lever (recirculatie)
85
Welke drie transporteurs halen galzouten/cholesterol en phospholipde uit het bloed aan de apicale membraan? Wat gebeurt er als de verhoudingen van deze transporteurs veranderen?
1. BSEP (galzouten) 2. Sterolin 1/2 (cholesterol) 3. MDR3 (phospholipde) kans op cystevorming (galstenen)
86
wat is het choleretisch effect van galzouten?
wanneer meer galzouten geproduceerd wordt wordt er automatisch ook meer vocht aan toegediend (verdunnen)
87
Wat gebeurt er met galzouten in de distale ileum?
Door bacteriën worden de aminozuren taurine en glycine er weer afgeknipt. --> passieve opname door de membraan
88
Wat is ursadiol? hoe wordt het ook wel genoemd?
ursadiol is een hydrofiele stof die niet-amfoteer is waardoor minder snelle kans op cystevorming. stimuleerd ook choleretisch effect. woord ook wel berengal genoem
89
wat is de novosynthese?
synthese van galzouten vanuit cholesterol
90
benoem de neuro-hormonale regulatie van gal secretie
- ductulaire secretie - galblaas contractie - sphincter van oddi
91
Wat is de stimulans van de aanmaak van HCO- wat is de remmer?
stimulans: - secretine (belangrijkste) - glucagon - VIP remmer - somatostatine
92
Welke nervus speelt een rol bij de relaxatie van de sphincter van oddi en de contractie van de vesica biliaris?
n. vagus dmv van de afgifte van CCK
92
Wat is de behandeling van SBP (spontaneous bacterial peritonitis)?
toevoegen van albumine aan de antibiotica
93
Wat is de behandeling van ascites?
Graad 1: geen (alleen bij echografisch onderzoek) Graad 2: zoutbeperking en diuretica (matig opgezette buik) Graad 3: drainage, zoutbeperking en diuretica (sterk opgezette buik)
94
Welke medicatie wordt gebruikt bij ascites?
- spironolacton - furosomide (hele proces moet geleidelijk verlopen)
95
Wat zijn alternatieve behandelingen voor acytes? wat houd het in?
TIPS bypass tussen de poortader en de afvoerden levervenen waardoor druk wordt verlaagt ALFA pomp verblijfskatheter, wordt aangesloten op de blaas zodat het vocht direct gedraineerd wordt (palliatieve zorg) --> infectiegevoelig
96
Wat kan er gebeuren als amoniak niet wordt afgebroken in de lever? (hepatische encephalopathy)
dan kan het in de bloedbaan terechtkomen, vervolgens naar de hersenen diffunderen --> verwarring/niet wakker worden
97
benoem de classificatie West Haven (cirrose)
0: normaal 1: vertraagt/minder allert 2: gedesoriënteerd 3. bijna in coma 4. coma
98
Wat is de behandeling van hepatische encefalopathie?
1. lactulose: opname amoniak zo min mogelijk te laten plaatsvinden --> veel poepen. 2. rifaximin: antibiotica (zelfde werking als lactulose)
99
wat is de levensverwachting van gecompenseerde cirrose en welke bij gedecompenseerde cirrose?
gecompenseerd: 10-13 jaar gedecompenseerd: <2 jaar
100
Wat is de Child-Turcotte-pugh score?
kans op overleven (waarbij C het heel slecht gaat)
101
Wat voor vermogen heeft de lever?
regeneratief vermogen, zichzelf herstellen