Week 3 Flashcards
(31 cards)
Post-traumatische stressstoornis A
Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een of meer van de volgende manieren:
- Zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis.
- Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenissen terwijl deze anderen overkwamen.
- Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenissen een naast familielid of goed vriend(in), moet de gebeurtenissen gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen.
- Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkend details van de psychotraumatische gebeurtenissen.
Post-traumatische stressstoornis B
De aanwezigheid van een of meer van de volgende intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenissen en die zijn begonnen nadat de psychotraumatische gebeurtenissen heeft plaatsgevonden:
- Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de gebeurtenissen.
- Recidiverend onaangename dromen waarin de inhoud en/of het affect van de droom samenhangt met de gebeurtenissen.
- Dissociatieve reacties waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de gebeurtenis opnieuw plaats vindt.
- Intense of langdurige psychische lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de gebeurtenissen symboliseren of erop lijken.
- Duidelijke fysiologische reacties op interne of externe prikkels die een aspect van de gebeurtenissen symboliseren of erop lijken.
Post-traumatische stressstoornis C
Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met de gebeurtenissen, die begon nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit een van de of beide volgende kenmerken:
- Vermijding of pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over, of sterk samenhangend met, de gebeurtenissen.
- Vermijding of pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan de gebeurtenissen herinneren, die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen over, of sterk samenhangend met, de gebeurtenissen.
Post-traumatische stressstoornis D
Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de gebeurtenissen, die zijn begonnen of verergerd nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee of meer van de volgende kenmerken:
- Onvermogen om zich een belangrijk aspect van de gebeurtenis te herinneren.
- Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen , of de wereld.
- Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van de gebeurtenis, die er toe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen de schuld ervoor geeft.
- Persisterende negatieve gemoedstoestand.
- Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten.
- Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.
- Persisterend onvermogen om positieve emoties te ervaren.
Post-traumatische stressstoornis E
Duidelijke veranderingen in arousal en reactiviteit, gerelateerd aan de gebeurtenis, die zijn begonnen of verergerd nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee of meer van de volgende kenmerken:
- Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen, gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of voorwerpen.
- Roekeloos of zelfdestructief gedrag.
- Verhoogde oplettendheid.
- Overdreven schrikreacties.
- Concentratieproblemen.
- Verstoring van de slaap.
Acute stressstoornis A
Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een of meer van de volgende manieren:
- Zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis.
- Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenissen terwijl deze anderen overkwamen.
- Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenissen een naast familielid of goed vriend(in), moet de gebeurtenissen gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen.
- Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkend details van de psychotraumatische gebeurtenissen.
Acute stressstoornis B
Zie PTSS:
Negen of meer symptomen in een of meer van de volgende categorieën:
Intrusieve symptomen, negatieve stemming, dissociatieve symptomen, vermijdingssymptomen en arousal symptomen.
Acute stressstoornis C
De duur van de stoornis is drie dagen tot één maand na blootstelling aan het trauma.
Aanpassingsstoornissen A
De ontwikkeling van de emotionele of gedragsmatige symptomen als reactie op aanwijsbare stressoren die optreden binnen drie maanden na het begin van de stressoren.
Aanpassingsstoornissen B
Deze symptomen of gedragingen zijn klinisch significant, zoals blijkt uit een van de of beide volgende kenmerken:
- Duidelijke lijdensdruk die niet in verhouding staat tot de ernst van de stressor, rekening houdend met de externe context en de culturele factoren die de ernst en presentatie van de symptomen kunnen beïnvloeden.
- Significante beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere terreinen.
Aanpassingsstoornissen C
De stressor gerelateerde stoornis voldoet zich niet aan de criteria voor een psychische stoornis en is niet slechts een exacerbatie van een reeds bestaande psychische stoornis.
Somatisch-symptoomstoornis A
Een of meer lichamelijke klachten waar de betrokkene onder lijdt, of die in het dagelijks leven in significante mate verstoren.
Somatisch-symptoomstoornis B
Excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met de lichamelijke klachten of die hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid, tot uiting komend in minstens één van de volgende kenmerken:
- Disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten.
- Een persisterende hoge mate van angst over de gezondheid of klachten.
- Het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan de zorgen over de gezondheid.
Ziekteangststoornis A
Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte.
Ziekteangststoornis B
Lichamelijke klachten zijn niet aanwezig, of, als die wel het geval is, slechts in lichte mate. Als er een somatische aandoening aanwezig is of een hoog risico om een somatische aandoening te ontwikkelen, is de preoccupatie duidelijk excessief of disproportioneel.
Ziekteangststoornis C
Er is hoge mate van angst over de gezondheid, en de betrokkene is snel verontrust over de eigen gezondheidstoestand.
Ziekteangststoornis D
De betrokkene vertoont excessief gezondheidsgerelateerd gedrag of maladaptieve vermijding.
Conversiestoornis A
Een of meer symptomen van veranderingen in de willekeurige motorische of de sensorische functies.
Conversiestoornis B
Uit klinisch onderzoek blijkt dat het symptoom incompatibel is met een bekende neurologische of andere somatische aandoeningen.
Algemene Criteria A
Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat binnen de cultuur van de betrokkene wordt verwacht. Dit patroon komt op twee of meer van de volgende terreinen tot uiting:
- Cognities
- Affectiviteit
- Interpersoonlijk functioneren
- Impulsbeheersing
Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis A
Een pervasief wantrouwen en achterdocht tegen andere mensen, waarbij hun motieven worden geïnterpreteerd als kwaadwillend, beginnend op jongvolwassen leeftijd, en aanwezig in uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit 4 of meer van de volgende kenmerken:
- Verdenkt, zonder gegronde redenen, anderen ervan dat ze hem of haar uitbuiten, schade berokkenen of bedriegen.
- Is gepreoccupeerd door onrechtvaardige twijfels over de loyaliteit of betrouwbaarheid van vrienden of collega’s.
- Is onwillig om anderen om anderen in vertrouwen te nemen vanwege een ongerechtvaardigde vrees dat de informatie opeen kwaadaardige manier tegen hem of haar zal worden gebruikt.
- Zoekt verborgen kleinerende of bedreigende betekenissen achter onschuldige opmerkingen of voorvallen.
- Koestert persisterende wrok.
- Bespeurt aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie die voor anderen niet duidelijk waarneembaar zijn en reageert algauw boos of met een tegenaanval.
- Heeft recidiverend ongerechtvaardigde twijfels over de trouw van echtgenoot of partner.
Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis A
Een pervasief patroon van afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt scala van expressies van emoties in interpersoonlijke situaties, beginnend op de jongvolwassen leeftijd en aanwezig in uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit vier of eer van de volgende kenmerken:
- Heeft noch behoefte aan, noch plezier in hechte relaties en geniet hier ook niet van, inclusief het tot een gezin of familie behoren.
- Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten.
- Heeft weinig of geen belangstelling voor seksuele ervaringen met een ander.
- Beleeft weinig of geen plezier aan activiteiten.
- Heef geen hechte vriendschappen of vertrouwelingen buiten eerstegraadsfamilieleden.
- Lijkt onverschillig voor lof of kritiek van anderen.
- Toont emotionele kilheid, ongehechtheid of een afgevlakte affectiviteit.
Schizotypishe-persoonlijkheidsstoornis A
Een pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke deficiënties, gekenmerkt door een direct gevoeld ongemak bij en een verminderd vermogen tot het hebben van hechte relaties , en door cognitieve of perceptuele distorsies en excentriciteit in het gedrag, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit vijf of meer van de volgende kenmerken:
- Betrekkingsideeën
- Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden die et gedrag beïnvloeden en niet overeenstemmen met subculturele normen.
- Ongewone perceptuele ervaringen, met inbegrip van lichamelijke illusoire vervalsingen.
- Merkwaardige wijze van denken en spreken.
- Achterdocht of paranoïde ideeënvorming.
- Inadequaat of ingeperkt affect.
- Het gedrag of het uiterlijk is vreemd, excentriek of zonderling.
- Geen hechte vrienden of vertrouwelingen afgezien van eerstegraadsfamilieleden.
- Excessieve sociale angst die niet afneemt naarmate de betrokkene iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met een negatief oordeel over zichzelf.
Antisociale-persoonlijkheidsstoornis A
Een pervasief patroon van een gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, aanwezig vanaf de leeftijd van 15 jaar, zoals blijkt uit drie of meer van de volgende kenmerken:
- Niet in staat zich te conformeren aan sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan, zoals het herhaaldelijk komen tot daden die een reden zijn voor aanhouding.
- Bedrog, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, het gebruik van schuilnamen, of het duperen van anderen voor persoonlijk profijt of plezier.
- Impulsiviteit of niet vooruit kunnen plannen.
- Prikkelbaarheid en agressiviteit, zoals blijkt uit herhaaldelijke vechtpartijen of geweldpleging.
- Roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen.
- Constante onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit een terugkerend onvermogen om zich op het werk consistent te gedragen, of financiële verplichtingen na te komen.
- Ontbreken van berouw, zoals blijk uit onverschilligheid nadat degene iemand pijn heeft gedaan, slecht heeft behandeld of bestolen, of het rationaliseren van dit gedrag.