Week 3: Individuele verschillen Flashcards

1
Q

Wat is de algemene emotionele ontwikkeling?

A

Geboorte –> huilen/walging
Maand 2 = glimlachen
Maand 4-7 = boosheid
Maand 4 = verdriet/angst
Maand 11+= verbazing
Maand 18 = meer sociaalbewust, meer zelf-bewuste emoties zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Theory of mind

A

Het vermogen om jezelf en anderen te begrijpen in termen van mentale toestanden; emoties/verlangens/overtuigingen. Cruciaal belang voor de sociale-emotionele ontwikkeling. Ontwikkelt zich zo tussen het 3e en 6e jaar. We zien dan een toename in pro-sociale emoties in kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Alexithymie

A

Het ontbreken van het vermogen om de eigen emoties te herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kenmerken van basisemoties

A
  • Afzonderlijke subjectieve of fenomenologische kwaliteit
  • Specifiek, aangeboren neuraal substraat
  • Karakteristieke gezichtsuitdrukking/neuro-musculair expressief patroon
  • Onafhankelijk van taal en cultuur
  • Vertoond door blinde en dove kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer ontstaat zelf-bewuste emoties?

A

Vanaf dat kinderen zichzelf in de spiegel herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Affectief-cognitieve structuren

A

Beïnvloeden emotionele informatieverwerking en gedrag, wat ten grondslag ligt aan individuele verschillen in emoties.
Zo vormt temperament op jonge leeftijd een vooroordeel in mensen, dat gebruikt wordt om structuur te geven aan het leven. GEnetische aanleg zorgt voor 30-50% van ons temperament.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Social Relations Model

A

Hiermee stelt DAvid Kenny vast in hoeverre individuen dezelfde of verschillende reacties van hun omgeving krijgen op emoties.
- actor effect; mate waarin individuen dezelfde emoties uiten naar andere familieleden
- partner-effect; de mate waarin individuen dezelfde emoties uitlokken bij andere familieleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emotiecontagie

A

Een kind kan dezelfde emotie produceren als de mensen die hem observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Veilige hechting

A

Baby raakt van streek als moeder weggaat, maar kan worden getroost als zij terugkeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ambivalente gehechtheid

A

De baby wil dicht bij de moeder zijn als zij terugkeert, maar is ontroostbaar en verzet zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vermijdende hechting

A

Baby heeft geen aandacht voor moeder als zij terugkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gedesorganiseerde gehechtheidsstijl

A

Een baby reageert gedesoriënteerd en met tegenstrijdig gedrag als de moeder terugkeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Intern werkmodel

A

Mentale set van overtuigingen waarin men verwachtingen heeft over een intieme relatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gehechtheidsstijlen bij volwassenen

A

-Autonome gehechtheid: evenwichtig en objectief praten over de kindertijd
-Gepreoccupeerde gehechtheid: praten over het verleden op een onsamenhangende manier en lijken nog steeds van streek door jeugdherinneringen
-Verwerpen gehechtheid: tonen weinig emotie en nemen afstand van hun verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mind-mindedness

A

Ouder ziet het kind als een persoon met eigen wensen, gedachten en bedoelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

reflectief functioneren

A

Vermogen om na te denken over de mentale toestand van zichzelf en het kind

17
Q

Emotie lexicon

A

De woordenschat van emoties
3 verschillende niveaus
Alexithymie = iemand heeft moeite met het verbaal uiten van emoties

18
Q

Paradigma scenario’s

A

narratieve methode waarbij deelnemers opschrijven wat zij denken dat bij bepaalde emoties hoort.