Week 4: 3 aspecten van strategisch manoeuvreren Flashcards

1
Q

Wat zijn de drie niet te scheiden aspecten van strategisch manoeuvreren?

A
  1. Selectie topisch potentieel: de keuze van verschillende topoi, argumentatiemiddelen. Waar gaat de manoeuvre over, wat wordt er eigenlijk gezegd?
  2. Publiek/auditorium: de vereisten die relevant zijn om het publiek te bereiken. Het startpunt van de discussie is in overeenstemming met dat wat het publiek bereid is de accepteren.
  3. Presentatie: de verwoording: Expliciet, impliciet, direct,t indirect, framing, gebruik figuren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Profiel van een dialoog (Walton en Krabbe)

2. Dialectisch profiel (Eemeren, Houtlosser, Henckemans)

A
  1. Een aangesloten opeenvolging van moves en coutermoves in een conversatie die doelgericht is en in een normatief model van een gesprek kan worden vertegenwoordigd.
  2. Een sequentieel patroon van de bewegingen waarvan deelnemers het recht hebben om ze te maken in een kritische discussie. Dit om een bepaald dialectisch doel in een bepaald stadium van de discussie te realiseren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Topische selectie, aanpassing aan publiek en presentatie in:

  1. Confrontatiefase
  2. Openingsfase
  3. Argumentatiefase
  4. Conclusiefase
A
  1. Confrontatiefase
    - Topische selectie: een adequate selectie uit mogelijke discussiepunten
    - publiek: onoplosbare of minder belangrijke geschilpunten proberen te omzeilen
    - presentatie: verwoording en stilistische middelen
  2. Openingsfase
    - Topische selectie: een uitgangspositie creëren die voor de discussiant het meest functie is: concessies ontlokken
    - publiek: een zo breed ogelijk goedkeuring van de voorgestelde uitgangspunten proberen te bereiken
    - presentatie: verwoording en stilistische middelen
  3. Argumentatiefase
    - Topische selectie: een strategisch verdediging of aanvalslinie kiezen die gebruik maakt van argumentatieschema die het best uitkomen
    - publiek: de argumenten ontlenen aan bronnen die het auditorium respecteert; beroep doen op door het auditorium gedeelde principes
    - presentatie: verwoording en stilistische middelen
  4. Afsluitingsfase
    - Topische selectie: streven naar een zo voordelig mogelijke uitkomst, de uitkomst relativeren of juist bagatelliseren.
    - publiek: een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de uitkomst van de discussie en de consequenties voor het publiek benadrukken.
    - presentatie: verwoording en stilistische middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Probleem bij het identificeren van het publiek
  2. Soorten publiek (3)
    3 Soorten audience (2)
A
  1. Er zijn in feite twee antagonisten die beide bestaan uit een publiek dat meerdere personen omvat. Er is een officiële antagonist en er is een antagonist die de ‘derde partij’ wordt genoemd, die indirect door de protagonist bereikt wordt. Deze derde partij oordeelt ook over de aanvaardbaarheid van de argumentatieve zetten en in sommige gevallen zal zijn mening de belangrijkere mening zijn.
  2. Primair publiek: het publiek voor wie de argumentatie bedoeld is. Secundair publiek: het publiek dat door de argumentatie bereikt wordt. Composiet publiek: doelgroepen zijn vaak heterogeen. Een spreker kan dit oplossen door meerdere argumenten te gebruiken: voor de ene groep, voor de andere groep en een derde argument voor beide groepen.
  3. Multiple audience: bestaat uit een groep mensen die verschillende posities in het verschil van mening hebben.
    Mixed audience: bestaat uit een groep mensen die verschillende uitgangspunten hebben. (waarde, voorkeuren, kennis, algemene achtergrond van het publiek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Startingpoints, soorten 2.

A

Startingpoints (uitgangspunten) zijn verplichtingen waar sprekers aan gehouden kunnen worden in de argumentatiefase en in de afsluitingsfase van de discussie.

  1. Beschrijvende verplichtingen: verplichting met betrekking tot het uitgangspunt gerelateerd aan wat echt is. Dit zijn feiten, waarheden, aannames
  2. Normatieve verplichtingen: verplichtingen met betrekking tot het startpunt gerelateerd aan wat ‘wenselijk’ is. Dit zijn waarden, waarde hiërarchieën en loci. Deze zijn in principe direct gerelateerd aan een bepaald publiek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Framing

A

Framing gaat altijd gepaard et een interpretatie van de realiteit die feiten of evenementen in een bepaald perspectief plaatst. Retorisch gezien creëert het een verbale context. Wat gezegd wordt kan in overeenstemming met het publiek worden gebracht odor het op een bepaalde manier te kramen. Framing is altijd gerelateerd aan een specifieke issue. Via framing devices, presentationele middelen die worden gebruikt om een tekst effectief te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brak Obama - dilemma voor politieke figuren (2)

A
  1. Leidende politieke figuren passen hun retorica aan aan de interesses van grote groepen om zo gekozen of opnieuw gekozen te worden, maar daarvoor moeten ze vaak universeel acceptabel standaarden van rationaliteit in de wind slaan.
  2. Of ze proberen te voldoen aan deze universele standaarden wat resulteert in verminderde overtuigingskracht omdat ze groep-specifieke interesses en voorkeuren moeten negeren om deze universele standaarden tegenspreken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Down’s economische theorie van democratie
2 uitgangspunten
conclusie
kritiek

A
  1. Rationele beslissingsnemers proberen maximaal efficiënt te zijn. Dit betekent dat zij hun doelen proberen te bereiken op een manier dat ze zo weinig mogelijk schaarse middelen hoeven te gebruiken.
  2. Tegelijkertijd gaat Down uit van ee axioma van eigenbelang: wanneer men spreekt van rationeel gedrag bedoelen we altijd trainen gedrag met betrekking tot egoïstische einden.
    Conclusie: partijen formuleren beleid om verkiezingen te winnen, in plaats van verkiezingen winnen om beleid te formuleren.
    Kritiek: het houdt geen rekening met empirische vergelijk va bestaande vormen van democratie. Down negeert het onmiskenbare belang van politieke programma door politieke agenten, ook al resulteren deze programma’s soms in een verminderde kans om gekozen te worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dilemma wanneer je zowel redelijkheid als effectiviteit na wil streven. (3)

A
  1. Rationaliteit versus redelijkheid
    Vaak zijn de sterkste argumenten niet de meest overtuigende en andersom. Aristoteles oplossing is: de spreker mag niet pleiten voor een zaak die verkeerd is, mar het zou jammer zijn als de sterkere zaak/het ware thesis statement niet de voorrang krijgt alleen omdat de spreker niet in staat is overtuigend te presenteren. Rationaliteit en persuasiviteit moeten daarom han in hand gaan.
  2. Universalisme versus populisme:
    Sprekers moeten ten eerste hun aanhangers/partijleden/lokale publiek overtuigen, maar aan de andere kant moeten zij rationeel blijven en hun retoriek adresseren aan een universeel publiek. Een groot deel van de bevolking vindt de retorische middelen die politici gebruiken vermoeiend, zij zouden daarom kunnen proberen om verder te gaan dan de grenzen van de traditionele ideologieën, deze kunnen effectief zijn wanneer je het publiek deze ideologieën deelt.
  3. Coole redenen versus emotionele argumenten
    Beroep doen op emoties is per definitie misleidend. Aan de andere kant zijn ze wel extreem overtuigend en een politieke spreker kan eigenlijk niet zonder deze middelen.
    De centrale vraag is dus welke beroep op emotie acceptabel is in een bepaalde politieke retorische context. Een spreker kan strategisch manoeuvreren door positieve emoties te selecteren en niet alleen maar een beroep doen op emoties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Obama’s overtuigingsstrategien (3)

2. Ontsporenvan deze strategieen (4)

A
  1. Het toegeven van fouten op verschillende niveaus: persoonlijk, de overheid en de natie. (opvallend omdat leiders sterk moeten zijn en geen fouten mogen maken. Misschien toch verfrissend voor publiek en daarom geaccepteerd). Obama;s universalistische en consensus georiënteerde perspectief. Ook heeft hij het veel over voordelen: pragmatische argumentatie.
    2.
    - Negeert de problemen van native amerikanen. Aandacht voor minderheden is belangrijk
    - hij accepteert zware straffen voor een klein aantal zware misdaden, maar dit is in tegenstrijd met zijn universalistische attitude wat ethiek betreft
    - Obama is voor het bouwen van nieuwe nucleaire energiecentrales. dit is niet in lijn met zijn aandringen op duurzame bronnen van energie.
    - Zijn drang om altijd overeenstemming met de andere partij te willen bereiken zorgt ervoor dat hij vaak gedwongen wordt om plannen van de tegenpartij aan te nemen terwijl die tegengesteld zijn aan standpunten die hij eerder in zijn speeches ingenomen heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly