Week 4 nieren

Question 1

Het extracellulair volume wordt bepaald door…

Answer 1

Natrium

Question 2

Wat is hypovolemie?

Answer 2

Een verminderd extracellulair volume

Question 3

Wat zijn gevolgen van hypovolemie?

Answer 3

Verlaagde bloeddruk, orthostase, verlengde capillary refill, verminderde huidturgor, droge slijmvliezen

Question 4

Wat zijn gevolgen van hypervolemie

Answer 4

zoutgevoelige hypertensie, oedeem, toename lichaamsgewicht

Question 5

Volume slaat op …
Osmose slaat op …

Answer 5

Volume en natrium en osmose op water

Question 6

Waarom is de TGF verstoord bij diabetische nierschade?

Answer 6

Bij diabetische nierschade wordt er veel glucose gereabsorbeerd en daardoor ook natrium door symport en daardoor wordt onterecht feedback aangezet terwijl er dus nog wel genoeg natrium aanwezig is. Het natrium wordt alleen al opgenomen voordat het bij de macula densa is, het geeft dan een vertekend beeld van de hoeveelheid.

Question 7

Wat is het braking phenomenon?

Answer 7

Bij toediening van diuretica neemt de werking af vanwege RAAS, remodelling en upregulatie van de nier.

Question 8

Wat zijn oorzaken van diureticaresistentie en hoe kan het tegengegaan worden?

Answer 8

Oorzaken: diureticum bereikt tubulus niet, tubulus reageert niet op diureticum vanwege RAAS of nefronremodellering of nierinsufficiëntie

Question 9

Wat remt diuretica?

Answer 9

Remmen natriumkanalen in corticale verzamelingsbuis, hierdoor meer waterafgifte en natriumafgifte.

Question 10

Natrium bevindt zich intracellulair/extracellulair

Answer 10

Extracellulair

Question 11

Urine volume = (formule)

Answer 11

uitgescheiden osmolen / urine osmolaliteit

Question 12

Waar zitten AQP1?

Answer 12

Proximale tubulus en dalende lis van henle, apicale en basolaterale zijde

Question 13

Waar zitten AQP2?

Answer 13

Hoofdcel verzamelbuis, apicaal

Question 14

Waar zitten AQP3 en 4?

Answer 14

Hoofdcel verzamelbuis, basolateraal

Question 15

Wat is de countercurrent multiplier?

Answer 15

Opbouw van osmolaliteitsgradiënt door de lis van Henle

Question 16

Waarom is het voor hersencellen extra belangrijk om volume te reguleren?

Answer 16

Schedel rond de cellen zorgt voor een maximale uitrekking die mogelijk is

Question 17

Juist of onjuist: stoffen die in de erytrocyt zitten zitten technisch gezien niet in de bloedbaan maar intracellulair.

Answer 17

Juist

Question 18

Hoe zorgen erytrocyten ervoor dat hun volume constant blijft terwijl ze door de lis van Henle gaan?

Answer 18

Naarmate de erytrocyt naar beneden gaat laat hij water uit de cel lopen en naarmate de erytrocyt naar boven gaat laat hij water de cel in lopen. Dit om met het concentrerend vermogen van de lis van Henle om te kunnen gaan. (osmolaliteit onderaan veel hoger dan bovenaan)

Question 19

Hoe zorgt het lichaam ervoor dat er niet teveel natrium verloren gaat uit het plasma bij zweten?

Answer 19

Enac zorgt ervoor dat voordat zweet het lichaamsoppervlak bereikt het natrium voor een groot gedeelte alweer opgenomen is. Anders volumedepletie want natrium uit plasma.

Question 20

Hoe reguleert een osmosensor de osmolaliteit van het gehele lichaam?

Answer 20

Osmosensor bevindt zich in de hersenen en doorbreekt hersen-bloedbarrière. Osmosensor past niet eigen cel aan aan osmolaliteit maar geeft door stress van te klein zijn door osmotische waarden ADH af waardoor de osmolaliteit van het gehele lichaam weer op pijl wordt gebracht en de osmosensor weer minder stress ervaart.

Question 21

Wat is er aan de hand bij chronische nierinsufficiëntie?

Answer 21

Er zijn minder nefronen aanwezig in de nier.

Question 22

Waarom zijn patiënten met chronische nierinsufficiëntie gevoeliger voor veranderingen van hoeveelheden water die ze drinken?

Answer 22

Ze kunnen hun urine minder concentreren dus zal er meer veranderen bij verschillende hoeveelheden water.

Question 23

Wat bepaalt het extracellulair volume?

Answer 23

De natriumhoeveelheid

Question 24

Waar zitten de sensoren die betrokken zijn bij volumeregulatie?

Answer 24

1. atria en ventrikels
2. aortaboog en carotis
3. juxtaglomerulair apparaat
4. CZS en lever

Question 25

Waarom is het belangrijk voor lisdiuretica dat de lis van Henle en de macula densa dezelfde transporteiwitten hebben?

Answer 25

Wanneer je bij lisdiuretica de lis van Henle uit zou schakelen zal er gelijk meer natrium en chloride bij de macula densa aankomen en die zou dan glomerotubulaire feedback aanzetten waardoor er meer GFR is. Omdat dit dezelfde cellen zijn worden ze dus allebei geremd waardoor GTF niet aangezet wordt en er meer geplast wordt. (MKCC2)

Question 26

Wat wordt gebruikt om te kijken of kortademigheid bij een patiënt door een longaandoening of door bijvoorbeeld longoedeem komt?

Answer 26

ANP

Question 27

Bloeddruk = (formule)

Answer 27

Hartminuutvolume x perifere weeerstand

Question 28

Wat doet de baroreceptor allemaal wanneer deze gestimuleerd wordt?

Answer 28

1. Vasoconstrictie 2. Toename contractiliteit 3. Toename hartfrequentie 4. Afgifte renine

Question 29

Wat is de anion gap?

Answer 29

Het verschil in hoeveelheid tussen positieve en negatieve ionen in het veneuze bloed. Zegt iets over oorzaak van zuur-base stoornis.

Question 30

Welke 3 belangrijke buffers zijn er?

Answer 30

1. Bicarbonaat/CO2 2. HPO4/H2PO4 3. protein-/Hprotein

Question 31

Wat is een enkelvoudige zuur-base stoornis oftewel een primaire zuur-base stoornis?

Answer 31

Probleem met ademhaling, of probleem met nierfunctie.

Question 32

Compensatie door ventilatie is snel/langzaam en volledig/onvolledig

Answer 32

Snel en onvolledig

Question 33

Compensatie door metabolisme is snel/langzaam en volledig/onvolledig

Answer 33

Langzaam en volledig (omdat er genexpressie moet veranderen)

Question 34

Wat is de base excess (base overschot)?

Answer 34

De feitelijke zuur belasting verantwoordelijk voor de zuur/base stoornis

Question 35

Wat geven de waarden van de BE aan?

Answer 35

< 0 metabole acidose > 0 metabole alkalose = 0 (zuiver) respiratoir

Question 36

Waartoe leidt nierfalen?

Answer 36

Renale tubulaire acidose

Question 37

Wat zijn de voordelen van ammoniak als buffer?

Answer 37

1. Efficiënt 2. Geen calcium precipitaten zoals bij fosfaat 3. Nuttige adaptatie, NH3 productie kan ~100x stijgen bij chronische acidose

Question 38

Waar vindt de regulatie van kalium vooral plaats?

Answer 38

In de corticale verzamelbuis

Question 39

Wat is een shift-hypokaliemie?

Answer 39

Hypokaliemie ten gevolge van het adrenerge systeem. (mensen hebben stress, bijvoorbeeld door bezoek spoedeisende hulp). Gaat vaak na een aantal uur weer weg.

Question 40

Wat is een hypertensieve crisis?

Answer 40

Acut ontstane sterk verhoogde bloeddruk die gecompliceerd wordt of op korte termijn kan worden door acute hypertensieve orgaanschade van hersenen, hart, nieren, grote bloedvaten of ogen.

Question 41

Vanaf welke waarden van de bloeddruk wordt er vaak over een hypertensieve crisis gesproken?

Answer 41

220/120

Question 42

Welke gradaties van retinopathie wijzen op een hypertensieve crisis?

Answer 42

Graad III en IV

Question 43

Wat is een microangiopathische hemolytische anemie?

Answer 43

- Fragmentatie-hemolyse - Diverse oorzaken - Al of niet gecombineerd met trombose of bloedingen - (Hemolyse door hypertensie)

Question 44

Wat zijn 6 belangrijke oorzaken van een hypertensieve crisis?

Answer 44

- Cocaïne-intoxicaties - Adrenerge crisis (phaeochromocytoom) - Glomerulonefritis - Geaccelereerde primaire of secundaire hypertensie - Sclerodermie/vasculitis - Preëclampsie

Question 45

Waar of niet waar: alle vormen van hypertensieve crisis moeten intraveneus behandeld worden.

Answer 45

Waar

Question 46

Wat is het doel van een behandeling van hypertensie? (4)

Answer 46

- Maximale reductie van complicaties - Naast bloeddruk ook andere CV risicofactoren behandelen - Streefwaarde onder 140/90 - Behandeling starten voordat er al (irreversibele) schade is

Question 47

Wat zijn de bijwerkingen van ACE remmers?

Answer 47

- Acute nierinsufficiëntie - Nierarteriestenose - Ondervulling

Question 48

Wat zijn 4 bijwerkingen van diuretica?

Answer 48

- Jicht - Hyponatriëmie - Hypokaliëmie - Diabetes mellitus

Question 49

Wat zijn de bijwerkingen van bètablokkers? (5)

Answer 49

- Koude acra - Bradycardie - Moe - Impotentie - Bronchoconstrictie

Question 50

Wanneer gebruik je vooral alfablokkers?

Answer 50

Bij phaeochromocytoom

Question 51

Waarom werkt monotherapie van hypertensie vaak onvoldoende?

Answer 51

- Hypertensie is een multifactoriële aandoening - Tegenregulatie - Gemiddeld hoge zoutinname - Vaatwandstijfheid

Question 52

Bij een GFR van hoeveel wordt pas aan nierfunctievervangende therapie gedacht?

Answer 52

Bij een GFR van ongeveer 10 mL/min

Question 53

Welke 2 hoofdvormen van niertransplantatie zijn er?

Answer 53

- Tranplantatie vanuit dode donor - Transplantatie vanuit levende donor

Question 54

Welke 3 vormen van donatie zijn er bij een overleden donor?

Answer 54

1. Donatie na hersendood, met intacte bloedsomloop 2. donatie na circulaire stilstand, zonder intacte bloedsomloop 3. Donatie na euthanasie, zonder intacte bloedsomloop

Question 55

Wlke vormen van donatie zijn er bij een levende donor?

Answer 55

1. Directe donatie 2. Cross-over 3. Door de bloedgroep heen 4. Door de kruisproef heen 5. Anonieme/altruïstische donatie

Question 56

Een nier uit een levend/dood persoon is beter

Answer 56

Levend

Question 57

Er is wel/ geen verschil in transplantaatoverleving tussen DCD en DBD.

Answer 57

Geen

Question 58

Welke voorbereidingen moeten getroffen worden voor niertransplantatie? (6)

Answer 58

- Bloedgroep - HLA typering en anti-HLA antistoffen - Uitgebreide medische screening - Risico op recidief nierziekte - Chirurgische beoordeling van vaatstelsel, overgewicht en plaatsing - Donornier

Question 59

Wat zijn de complicaties van een niertransplantatie?

Answer 59

- Complicaties rondom ingreep: Trombose, bloeding, infectie, lekkage/stenose urineleider. - Bijwerkingen immunosupressiva - Nadelen van de onderdrukking van immuunsysteem door immunosupressiva - Terugkeer van oorspronkelijke nierziekte

Question 60

Welke immunosupressiva worden gegeven bij een niertransplantatie?

Answer 60

1. Prednison 2. Tacrolimus 3. Mycofenolaat mofetil (MMF)

Question 61

Wat zijn de 4 belangrijke nadelen van de immunosppressiva?

Answer 61

1. Infecties 2. Kanker 3. Hart- en vaatziekten 4. Nierschade

Question 62

Welke 5 belangrijke infecties zijn een risico voor een tranplantatiepatiënt?

Answer 62

1. CMV 2. PJP 3. EBV 4. BK 5. SARS-CoV2

Question 63

Wat is PTLD?

Answer 63

Posttransplantation lymfoproliferative disease. Tumoren witte bloedcellen en lymfeklieren.

Question 64

Wat is de meest voorkomende vorm van maligniteit na niertransplantatie?

Answer 64

Huidkanker

Question 65

Op welke 2 dominante manieren kan een nier afgestoten worden?

Answer 65

1. Op basis van cellen 2. Op basis van antistoffen

Question 66

Welke vormen van nierfunctievervangende therapie zijn er?

Answer 66

1. Hemodialyse 2. Peritoneaal dialyse 3. Niertransplantatie

Question 67

Welke 3 fysische transport mechanismen zijn er?

Answer 67

1. Diffusie 2. Osmose 3. Convectie

Question 68

Welke stof stop je in dialysevloeistof zodat het het lichaam van de patiënt in gaat?

Answer 68

Bicarbonaat