week 5 Flashcards
langetermijngeheugen
- episodisch geheugen: langetermijngeheugen van eerdere ervaringen
- procedureel geheugen: langetermijngeheugen van vaardigheden en acties waar spiercoördinatie bij betrokken is
- semantisch geheugen: langetermijngeheugen van feiten en kennis
drie soorten geheugen van het modale geheugenmodel (Atkinson en Shiffrin)
- zintuigelijk geheugen: alle binnenkomende informatie; wordt enkele seconden vast gehouden
- kortetermijngeheugen: kan vijf tot zeven items vasthouden voor 15 tot 20 seconden
- langetermijngeheugen: houdt grote hoeveelheid informatie vast voor onbepaalde tijd
controleprocessen
Dynamische processen die verband houden met de structurele kenmerken die door de persoon kunnen worden geregeld en die kunnen verschillen van de ene taak tot de andere.
- bijvoorbeeld rehearsal: steeds herhalen van een bepaalde stimulus
persistentie van visie
De voortdurende perceptie van een visuele prikkel nadat deze niet meer aanwezig is. Aangetoond door Sperling door middel van hele rapporteringsmethode, deelrapportagemethode en vertraagde deelrapportagemethode. Zintuigelijk geheugen vervaagt snel.
iconisch vs. echoïsch geheugen
Iconisch geheugen is het zintuigelijke geheugen voor visuele stimuli. Echoïsch geheugen is het zintuigelijke geheugen voor auditieve stimuli.
proactieve vs. retroactieve interferentie van het kortetermijngeheugen (Keppel & Underwood)
Volgens proactieve interferentie interfereert eerder geleerde informatie met het leren van nieuwe informatie. Volgens retroactieve interferentie interfereert nieuw aangeleerde informatie met het onthouden van oude informatie.
chunking
Opsplitsen van informatie in kleinere eenheden om ons in staat te stellen grotere hoeveelheden informatie te onthouden.
phonological loop
Component van het werkgeheugen. Bevat verbale en auditieve informatie en bestaat uit twee componenten:
- fonologische opslagplaats: houdt informatie enkele seconden vast
- articulerende herhalingsproces: verantwoordelijk voor herhaling om items in de fonologische opslagplaats vast te blijven houden
Ondersteund door fonologische similariteitseffect, woord-lengte effect en articulatie onderdrukking
visuospatial sketchpad
Component van het werkgeheugen. Houdt visuele en ruimtelijke informatie vast. Ondersteund door mentale rotatie, oproepen van visuele patronen en in gedachte houden van ruimtelijke stimulans.
central executive
Controlecentrum van het werkgeheugensysteem. Coödineert hoe informatie gebruikt wordt door de phonological loop en het visuospatial sketchpad. Hoofdfunctie in controle van aandacht (frontale kwab).
werkgeheugen
Systeem met beperkte capaciteit voor de tijdelijke opstap en manipulatie van informatie voor complexe taken zoals begrijpen, leren en redeneren. Bevindt zich in de frontale kwab.
visuele vs. mentale beeldvorming
Visuele beeldvorming is het zien van een object of scène terwijl de visuele prikkel niet aanwezig is. Mentale beeldvorming is het vermogen om de zintuigelijke wereld te construeren zonder fysieke prikkel.
conceptuele peg-hypothese (paivio)
Stelt dat het makkelijker is om concrete zelfstandige naamwoorden te onthouden waarvan een visueel beeld gemaakt kan worden (auto), dan om abstracte zelfstandige naamwoorden te onthouden (waarheid).
ruimtelijke representaties
Representaties waarin verschillende e]delen van het mentale beeld kunnen worden beschreven als overeenkomend met specifieke locaties in de ruimte.
propositionele vs. beeldende voorstelling
Bij een prepositionele voorstelling kan het beeld worden gerepresenteerd door abstracte symbolen, zoals het woord kat. Een beeldende voorstelling is een afbeelding van een kat.
relatie tussen perceptie en waarneming
Neuronen reageren op dezelfde manier op waarnemen van een object en op het verbeelden ervan. Beide activeren de visuele cortex. Perceptie activeert echter de occipitale kwab meer dan verbeelding.
alfa-activiteit
Activiteitspatroon als iemand wakker is; bestaat uit regelmatige golflengten met middelfrequentie golven van ongeveer 8 tot 12 Hz. Iemand is kalm en niet opgewonden bezig met zware mentale activiteit.
beta-activiteit
Activiteitspatroon als iemand wakker is; bestaat uit onregelmatige, lage amplitude golven van 13 tot 30 Hz. Toont desynchronisatie; aanwezig als iemand alert is of actief denkt.
fase 1 NREM
Gekenmerkt door de aanwezigheid van theta-activiteit (3.5 tot 7.5 Hz). Transitie tussen waakzaamheid en slaap. Ervaren van hypnagoge schokken: spiersamentrekking gevolgd door ontspanning.
fase 2 NREM
Bevat periodes van theta-activiteit:
- sleepspindles: korte golfuitbarstingen (12 tot 14 Hz), functie is geheugenconsolidatie
- K-complexen: plotselinge, scherpe golfvormen die door plotselinge geluiden kunnen worden geïnduceerd
Adempatroon en hartslag vertragen, lichte daling in temperatuur.
fase 3 NREM
Slow-wave sleep; bestaat voornamelijk uit delta-activiteit (langzame golven van minder dan 3.5 Hz met hoge amplitude). Bloedstroom naar de thalamus en de kleine hersenen worden veminderd
fase 4 REM
REM-slaap; gekenmerkt door snelle oogbewegingen. Spinale en craniale motorische neuronen worden sterk geremd (verlamming), cerebrale bloedstroom en zuurstofverbruik worden versneld (actievere hersenen). Hoge activiteit in de extrastriate cortex.
Waarom slapen we?
REM-slaap versnelt de consolidatie van het niet-declaratieve geheugen en slow-wave sleep versnelt de consolidatie van het declaratieve geheugen.
rebound-fenomeen
Komt voor als REM-slaap ontnomen wordt, waarna mensen langer in REM-slaap hangen dan gewoonlijk. Er is behoefte aan een bepaalde hoeveelheid REM-slaap en REM-slaap wordt geregeld door een reguleringsmechanisme.