Week 6 Zelfstudie opdrachten en Vaardigheidsonderwijs Flashcards

(42 cards)

1
Q

hoe worden longmacrofagen weergegeven op een histologie coupe?

A

als zwarte puntjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar zitten meer slijmbekercellen, in de bronchiolus of in de bronchus?

A

in de bronchus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar wordt meerlagig plaveiselepitheel aangetroffen in het luchtwegstelsel?

A

op de epiglottis en op de ware stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat houdt het teugvolume in?

A

volume dat ingeademd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 2 mechanismen helpen de ademhalingsstroom te vergroten?

A
  • teugvolume vergroten
  • ademhalingsfrequentie vergroten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom verloopt het volume flow diagram niet sinus-vormig?

A

omdat onafhankelijk van de ademhalingsdiepte het grootste deel van de uitademing passief is en geheel bepaald wordt door de mechanische eigenschappen van de long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar bevinden zich de neuronen die de inspiratie en expiratie regelen?

A

in de pons en in de medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat veranderd er aan de flow volume diagram van iemand met astma of emfyseem?

A

een verminderde elasticiteit die leid tot een verlenging van de uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar zijn de mechanoreceptoren en chemoreceptoren verandtwoordelijk voor?

A

zorgen ervoor dat inspiratie en expiratie na elkaar verlopen.

mechanoreceptoren –> reageren op rek
chemoreceptoren –> reageren op veranderingen in het milieu interieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar bevinden zich de mechanoreceptoren voor de ademhalingcyclus?

A
  • spierspoeltjes intercostale spieren
  • rekreceptoren longen
  • spierspoeltjes skelet –> bij inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar bevinden zich de chemoreceptoren voor de ademhalingcyclus?

A
  • CO2 en O2 gevoelige receptoren in halsslagader en aortaboog
  • CO2 gevoelige receptoren in medulla –> meten H+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het voordeel van het centraal meten van de H+ concentratie in het bloed?

A
  • toestand van het (hersen)weefsel meten
  • CO2 passeert gemakkelijker de bloed-hersen barrière
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat houdt metabole acidose in?

A

verlaagt bloed pH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom wordt er sterker gereageerd op de PCO2 ipv op de PO2?

A

omdat de verzadiging van hemoglobine zakt niet tot de PO2 onder de 55 mmHg zakt. De PCO2 heeft een bijna 1 op 1 relatie met de pH. daarom wordt er sterker op de PCO2 gereageerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat meten de rekreceptoren en van welke zenuw zijn ze uitlopers van?

A

ze meten de rekking van de bronchiën en de longblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat geven de mechanoreceptoren van de borstkas voor informatie?

A

geven eerst de rekkingstoestand van de tussenribspieren en geven daarna de rekkingstoestand van de borstkas door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

uit welke 3 lagen is de trachea opgebouwd?

A

buiten
- adventitia –> losmazig en meer vezelig bindweefsel met onder andere bloed- en lymfevaten, zenuwvezels en vetweefsel; glad spierweefsel komt in bundels voor
- submucosa –> losmazig bindweefsel en klieren; kraakbeen
- mucosa –> epitheel, basale membraan, lamina propria

18
Q

wat zijn histologische kenmerken van de lamina adventitia?

A

de bundels spierweefsel en de bundels bindweefselvezels zijn in deze lamina moeilijk van elkaar te onderscheiden

19
Q

waarom lopen de kraakbeenringen van de trachea niet geheel tot achter door?

A

omdat zich daar de oesophagus bevind

20
Q

waar bestaat het deel van de trachea uit dat niet uit kraakbeenringen bestaat?

A

gladde spier –> m. trachealis (kan voor vernauwing van de trachea vormen

21
Q

waaruit bestaan de kraakbeenringen?

A

chondrocyten die zich in extracellulair matrix liggen
- hyalien kraakbeen –> ECM bestaat voornamelijk uit collageen type II en proteoglycanen

22
Q

wat voor soorten klieren zijn er?

A
  • sereuze klieren –> het secreet is eiwitrijk en de ronde kernen liggen midden in de epitheelcellen. (zijn donkerder gekleurd bij een HE kleuring)
  • muceuze klieren –> het secreet is rijk aan glycoproteïnen en de platte kernen liggen tegen de buitenkant van de cel weggedrukt. (kleuren veel witter)
  • seromuceuze klieren –> een combinatie van muceuze en sereuze klieren
23
Q

welke typen klieren zijn er aanwezig in de trachea? Welke zijn het beste zichtbaar en waarom?

A

alle drie de typen zijn aanwezig, sereuze klieren zijn het beste zichtbaar:
- ze zijn gerangschikt in eenheden (acini) rondom kleine afvoergangetjes

24
Q

uit welke drie delen bestaat de mucosalaag?

A
  • respiratoir epitheel
  • basale membraan
  • lamina propria
25
waaruit bestaat respiratoir epithee?
- meerrijig/pseudogelaagd cilindrisch trilhaareptheel - trilhaarcellen - slijmbekercellen - basale cellen
26
wat zijn basale cellen?
kleine cellen en bereiken het epitheeloppervlak niet - stamcellen --> kunnen diffunderen tot slijmbekercellen of trilhaarcellen
27
waaruit bestaat het basale mebraan?
dikker in de trachea - functie --> het in stand houden van het bronchiaal epitheel door middel van proliferatie van stamcellen bestaat uit 2 lagen - lamina lucida - lamina densa
28
waar bevindt zich de lamina reticularis?
tuseen basale membraan en lamina propria
29
waaruit bestaat de lamina propria?
laag van celrijk, losmazig bindweefsel waarin veel elastische vezels, lymfocyten en bloedvaten voorkomen.
30
wat zijn histolische kenmerken van bronchiën?
gekronkelde wand die wordt omgeven door kraakbeenringen in C-vormen.
31
wat zijn de histologische kenmerken van de bronchiolen?
bevatten geen kraakbeen en ook geen klierweefsel
32
waar bevinden club cellen zich voornamelijk en wat zijn het?
zitten vooral in de kleine bronchioli - produceren surfactant - spelen een rol bij de afweer - hebben het vermogen om te kunnen delen (zijn histologisch vrijwel niet te zien, bij elektronenmicoscopie zijn ze te herkennen als smurfenmutsjes
33
wat is de functie van surfactant?
zorgt voor een verlaging van de oppervlaktespanning van de alveoli --> waardoor er makkelijker oppervlaktevergroting kan plaatsvinden en de blaasjes goed open blijven staan
34
waaruit bestaan interalveolaire septa?
bestaan uit bindweefsel met veel capillairen en ze zijn bekleed met epitheelcellen.
35
welke 2 typen pneumocyten bekleden de capilairen in de longen bij de alveoli?
- type I pneumocyten --> zeer platte cellen (moeilijk zichtbaar) - type II pneumocyten --> ronde cellen die in de alveolaire ruimte uipuilen
36
wat is de functie van type I pneumocyten?
- vormen het epitheel van de alveoli doordat ze zich helemaal spreiden - kunnen niet delen - zorgen voor gaswisseling
37
wat is de functie van type II pneumocyten?
- produceren surfactant - komen vaker voor dan type I pneumocyten - hebben een soort stamceleigenschap --> kunnen zich daardoor differentiëren tot type I pneumocyten - zijn donkerder van kleur en liggen vaak in een hoekje
38
welke lagen passeert zuurstof als het vanuit de longen naar het bloed diffundereert?
- epitheel --> type I en II pneumocyten - het basale membraan van de alveoli - de interstitiële ruimte (is soms afwezig) - het basale membraan van de capillair - het endotheel van de capillair - lumen
39
hoe ontstaan hartgebrek cellen?
linkerhelft van het hart werkt niet goed --> stuwing in de longvaten --> kleine bloedingen in de alveoli
40
wat houdt longfibrose in?
een verbindweefseling van met name de septa van de alveoli --> er treedt een sterke verbreding van de alveolaire septa op
41
hoe ontstaat bruine induratie?
door een combinatie van longfibroz en de ijzerroest in de macrofagen wat er voor zorgt dat de lonegn bruin kleuren.
42