week 7 Flashcards

1
Q

welke 2 functies kunnen antibiotica hebben

A

bacteriostatisch
bacteriocide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

terapeutische breedte

A

marge tussen therapeutisch nodige dosis voor het gewenste effect

en

toxische dose die schadelijke effecten heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de 2 namen voor de laagste dosis waarbij een antibioticum nog wel gunstige effecten heeft

A

minimale inhibitoire concentratie (MIC)

en

minimale remmende concentratie (MRC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

eigenschappen ideale antimicrobiele therapie

A
  • actief tegen ziekteverwekker
  • middel moet adequate lichaamsconcentraties kunnen bereiken
  • gunstige halfwaardetijd
  • kan via gewenste route toegediend worden
  • veroorzaakt geen allergische reacties
  • is niet toxisch
  • grote therapeutische breedte
  • geen interacties met andere geneesmiddelen
  • is niet duur
  • doet niet aan selectie voor resistente micro-organismen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

smalspectrumantibiotica

A

effectief op 1 bepaalde groep bacterien

zoals anearobe of GRAM-negatieve bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar is het spectrum van een antibioticum afhankelijk van

A

werkingsmechanisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

(7) werkingsmechanismen van antibiotica

A
  1. beta-lactams
  2. glycopeptiden
  3. chinolonen
  4. aminoglycosiden
  5. macroliden
  6. tetracyclinen
  7. overige antibiotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke 2 groepen antibiotica grijpen in op de celwandsynthese

A

beta lactam
glycopeptiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in welke 4 medicijngroepen zijn beta lactams verder onder te verdelen

A
  1. penicillines
  2. cefalosporines
  3. carbapenemen
  4. monobactams
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 voorbeelden van panicillines

A

benzylpenicilline
amoxicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de gemeenschappelijke factor van de moleculaire structuren van beta-lactam antibiotica

A

beta-lactamring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waaraan sterft een bacterie bij gebruik van een beta-lactam

A

remmen crosslinking van peptidoglycanen in de celwand van de bacterie

bacterie sterft door lysis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een belangrijk kenmerk dat een bacterie moet hebben als deze gevoelig wil zijn voor beta-lactams

A

hij moet aan het delen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

op welk enzym grijpen beta-lactam antibiotica in

A

transpeptidase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beta-lactamase

A

bacterieel enzym dat de beta-lactamring van antibiotica kan verbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe kan een bacterie met beta-lactamase toch met een beta-lactam antibioticum worden behandeld

A

gebruik van combinatiepreparaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doet clavulaanzuur

A

uitschakelen van beta-lactamase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is een veelvoorkomend combinatiepreparaat voor behandeling van bacterien met beta-lactamase

A

augmentin:
amoxicilline met clavulaanzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke van de 4 generaties cefalosporines wordt in NL niet gebruikt

A

de 4e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waarvoor wordt cefazoline vooral gebruikt

A

pre-operatieve profylaxe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waar wordt cefuroxim gebruikt

A

veel in de praktijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gebruik cefotaxim

A

IC situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

gebruik ceftazidim

A

pseudomonas infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke groep antibiotica heeft het breedste spectrum

A

carbapenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
tegen welke groepen bacterien werken carbapenemen
GRAM positief GRAM negatief anaeroob aeroob
25
tegen welke groepen bacterien werken carbapenemen NIET
MRSA legionellasoorten chlamydophila soorten
26
welke carbapenem wordt in het EMC het meest gebruikt
meropenem
27
hoe ontwikkelen bacterien resistentie tegen beta-lactams (3)
- beta-lactamase - verhindering opname - mutaties in aangrijpingspunten AB
28
hoe kan een bacterie de opname van een AB verhinderen (2)
- afname membraanpermeabiliteit door veranderingen in eiwitten van de buitenste cellaag - actieve efflux door membraantransporters
29
welke mutaties kunnen zorgen voor beta-lactam resistenties in bacterien
mutatie in penicilline bindend proteine (PBP), ook wel transpeptidase genoemd, zorgt ervoor dat een beta-lactam geen aangrijpingspunt meer heeft
30
waarom zijn glycopeptiden alleen werkzaam bij GRAM-positieve bacterien
het zijn grote moleculen die niet door het buitenmembraan van GRAM-negatieve bacterien kunnen passeren
31
waarom kan toediening van glycopeptiden lastig zijn
door slechte resorptie kunnen ze niet per os worden gegeven en moet het dus per IV
32
welk bacteriele enzym wordt geinhibeert door glycopeptiden
transglycosylase
33
welk antibioticum is de eerste keuze bij een ernstige MRSA infectie
vancomycine
34
groepen antibiotica met een remmend effect op de eiwitsynthese in de bacterie
aminoglycosiden tetracyclines macroliden
35
waar grijpen aminoglycosiden en tetracyclines aan
30S-subunit
36
waar grijpen macroliden aan
50S-subunit
37
mechanisme aminoglycosiden
kunnen bacteriewand passeren en mRNA zo beinvloedden dat de polypeptiden van de 30S subunit uit verkeerde aminozuren worden opgebouwd
38
amonoglycosiden hebben een ... werking op ... en ... bacterien
bacteriocide delende niet-delende
39
hoe moeten aminoglycosiden worden toegedient
lokaal of IV
40
bijwerkingen aminoglycosiden (2)
ototoxiciteit nefrotoxiciteit
41
werkingsspectrum tetracyclines
breed: GRAM-positief GRAM-negatief
42
tetracyclines werken bacterio...
bacteriostatisch
43
macroliden werken bacterio...
bacteriostatisch
44
welke antibiotica werkt op de nucleinezuursynthese
chinolonen rifampicine
45
werkingsmechanisme chinolonen
remming DNA replicatie
46
werkingsmechanisme rifampicine
inhibeert het DNA afhankelijke RNA polymerase
47
wat is het aangrijpingspunt van chinolonen
DNA-gyrase
48
wat doet DNA-gyrase
winding van lange DNA ketens om een kern essentieel voor bacterien om het DNA in de kern te laten passen
49
waar moet op worden gelet bij het toedienen van chinolonen
ze kunnen irreversibele interacties aangaan met aluminium, magnesium, calcium, zink en ijzer
50
2 voorbeelden van chinolonen
norflaxacin ciprofloxaxine vooral GRAM negatief
51
welke type bacterien kan goed worden bestreden met chinolonen
intracellulaire micro-organismes
52
welke antibiotica hebben effect op het foliumzuurmetabolisme van de bacterie (2)
sulfonamiden trimethoprim
53
werkingsmechanisme sulfonamiden
verhindering bacteriele synthese van dihydrofoliumzuur door blokkering van inbouw van para-aminobenzoezuur
54
werkingsmechanisme trimethoprim
blokkeert omzetting van dihydrofoliumzuur tot tetrahydrofoliumzuur
55
tetrahydrofoliumzuur
nodig voor synthese van thymine (bouwsteen DNA)
56
sulfonamiden en trimethoprim werken bacterio...
statisch
57
cotrimoxazol
combinatiepreparaat waarin trimethoprim en sulfonamiden bacteriocide kunnen werken
58
werkingsmechanisme linezolide
bacteriostatisch grijpt in op calwandsynthese
59
werkingsmechanisme daptomycine
bacteriocide bindt aan bacterieel celmembraan en zorgt voor snelle depolarisatie
60
werkingsmechanisme metronidazol
niet antimicrobieel zorgt voor productie van DNA beschadigende radicalen in de bacterie
61
gebruik metronidazol
anaerobe bacterien protozoa
62
werkingsmechanisme fusidinezuur
remt bacteriele eiwitsynthese
63
gebruikt fusidinezuur
bacteriostatisch GRAM positieve bacterien
64
werkingsmechanisme colistine
bacteriocide door veroorzaken van lekkage van essentiele metabolieten uit de bacterie
65
waarom worden er in de praktijk vaak meerdere antimicrobiele middelen gegeven (3)
1. verbreden spectrum 2. bereiken synergie 3. beperken/voorkomen resistentie
66
van 4 welke gastheerfactoren hangt het effect van antibiotica af
leeftijd plaats infectie ernst ontsteking status immuunsysteem
67
indicaties antibioticaprofylaxe (4)
1. voorkomen oplopen exogene pathogenen 2. voorkomen post-operatieve wondinfecties 3. voorkomen endocarditis na tandheelkundige ingreep 4. voorkomen infecties na chemo
68
10 algemene bijwerkingen antibiotica
allergieen insulten leukopenie trombopenie diarree nierinsufficientie ototoxiciteit vertigo icterus leverfalen
69
wat zijn de kenmerken van een snelle allergische reactie op antibiotica
IgE-gemedieerde menifestatie van: - urticaria - angio-oedeem - bronchusobstructie
70
wat zijn de kenmerken van een late allergische reactie op antibiotica
IgE onafhankelijk - morbilliform exantheem
71
welk type overgevoeligheidsreactie is een snelle allergische reactie op antibiotica
type-I overgevoeligheidsreactie
72
welk type overgevoeligheidsreactie is een late allergische reactie op antibiotica
vaak type IV
73
wanneer spreek je van een perinatale/neonatale infectie
als deze binnen 4 weken na geboorte optreedt
74
wanneer spreek je van een congenitale infectie
als de besmetting voor de geboorte plaats heeft gevonden
75
meest voorkomende manifestaties van een congenitale infectie (4)
groeiachterstand laag geboortegewicht congenitale malformaties miskraam
76
meest voorkomende manifestaties van post- en perinatale infecties (2)
meningitis sepsis
77
meest voorkomende virale verwekker van congenitale en perinatale infecties
cytomegalovirus
78
veelvoorkomende verwekker van alleen congenitale infecties
toxoplasma gondii
79
veelvoorkomende verwekker van alleen perinatale infecties
groep-B streptokokken
80
waar wordt naar gezocht bij de standaard 12 weken screening van zwangere vrouwen (3)
HIV hepatitis B syfillis
81
wanneer is er indicatie voor de TORCHES screening
als een zwangere tijdens zwangerschap klachten ervaart die passen bij een infectie
82
6 TORCHES screening screent voor
toxoplasma gondii rubella CMV HSV syfillis andere micro-organismen op indicatie
83
wat is een belangrijke risicogroep voor het krijgen van een kind met congenitale rubella
ongevaccineerde jonge vrouwen
84
eerste symptomen bij een moeder die een kind met congenitale rubella krijgt
malaise lichte temperatuursverhoging lymfadenopathie keelpijn conjunctivitis huiduitslag
85
presentatie congenitaal rubellasyndroom bij het kind in utero
intra-uteriene groeiretardatie soms spontane abortus
86
presentatie congenitaal rubellasyndroom bij het kind direct na geboorte
huiduitslag trombocytopenie hepatitis hepatosplenomegalie meningo-encefalitis botafwijkingen oogafwijkingen cardiovasculaire afwijkingen
87
trias van klachten bij CRS in jonge kinderen
cataract doofheid cardiovasculaire afwijkingen
88
diagnostiek rubella moeder
serologie: - IgM - IgG keeluitstrijk voor rubella PCR rubella
89
wanneer diagnostiek rubella
als moeder zich presenteert met klachten waarbij een verdenking op rubella bestaat
90
diagnostiek rubella intra-uterien kind
vruchtwaterpunctie met PCR
91
diagnostiek rubella post-nataal kind
serum IgM urine- of keeluitstrijk PCR
92
behandeling congenitale rubella
niet bestaand
92
herpes neonatorum
neonate herpes simplex infectie
93
3 manifestaties van herpes neonatorum
gelokaliseerd in het CZS gedissemineerd
93
welke klachten staan centraal bij herpes neonatorum met een focus in het centrale zenuwstelsel
slecht drinken sufheid zwakte convulsies luierpijn
93
met welk type HSV zijn de meeste pasgeborenen met herpes neonatorum besmet
type 1
93
presentatievormen HSV (3)
asymptomatisch herpes genitalis herpes labialis
93
hoeveel procent van zwangere vrouwen is besmet met HSV
60-70%
93
locaties waar gelokaliseerd herpes neonatorum zich kan presenteren
huid ogen mond
94
HSV test bij zwangere
HSV-kweek bij verdachte laesie zonder VG wordt er voor een PCR gekozen
95
vanaf wanneer kan er bij een neonaat met vermoedelijke herpes neonatotum worden getest volgens kweek of PCR
1-2 dagen post-partum
96
behandeling herpes neonatorum
hoge dosis acyclovir over 2/3 weken
97
wat is een preventieve maatregel voor overdracht van HSV bij moeder met een primaire HSV infectie
keizersnede
98
verwekker syfillis
treponema pallidum
99
treponema pallidum
spiraalvormig GRAM negatief anaeroob
100
risicogroepen voor krijgen van kind met congenitale syfilis
personen met wisselende seksuele contacten HIV positieven personen werkzaam in de prostitutie
101
primaire syfilis
eerste fase syfilis infectie 10-19 dagen na infectie pijnloos ulcus op genitalien
102
secundaire syfilis
tweede fase syfilis infectie 6 weken tot 6 maanden na infectie
103
symptomen secundaire syfilis
maculopapuleus exantheem op romp en extremiteiten malaise spier- en gewrichtspijn koorts lymfadenopathie
104
symptomen tertiaire syfilis infectie
chronische ontstekingshaarden in de: - huid - slijmvliezen - botten - organen
104
tertiaire syfilis
laatste fase syfilis infectie
105
wat is het risico van een syfilis infectie in utero?
intra-uteriene vruchtdood vroeggeboorte
106
vroege symptomen van congenitale syfilis
uitslag geelzucht lymfadenopathie hepatosplenomegalie meningitis rhinitis
107
late symptomen congenitale syfilis
skeletafwijkingen doofheid mentale retardatie interstitiele keratitis
108
hoe verloopt verticale transmissie bij syfilis
treponema kan de placenta passeren op ieder moment tijdens de zwangerschap
109
transmissiekans primaire en secundaire syfilis
50%
110
transmissiekans vroeg latente syfilis
40%
111
transmissiekans laat latente en tertiaire syfilis
10%
112
diagnose syfilis
antilichaamdetectie
113
indicatie serologische screening syfilis
zwanger zijn
114
diagnose congenitale syfilis
klinische beeld EN positieve serologie moeder OF IgM immunoblot OF VDRL titer
115
behandeling congenitale syfilis
benzylpenicilline
116
wanneer is de kans op transmissie van HBV het grootst
tijdens de bevalling (70-90%)
117
preventie HBV bij pasgeborene met besmette moeder
direct post-partum toedienen van intramusculair immunoglobulinen actieve vaccinatie
118
voor welk antigeen zijn HBV dragers seropositief
HBs
119
welk antigeen geeft, indien aanwezig, een verhoogde kans op transmissie van HBV
HBe
120
wat zijn de effectien van parvo-B19 infectie in utero
onderdrukking van erytropoiese -> foetale anemie -> hartfalen
121
behandeling parvo-B19 virus infectie neonaat
bloedtransfusies
122
wie worden er gescreend op HIV
alle zwangere vrouwen
123
wat is de kans op HIV transmissie zonder interventie
25-35%
124
preventie HIV transmissie naar kind
vanaf 20e week HAART PEP bij kind
125
symptomen congenitale CMV infectie
90% asymptomatisch deel van de patienten ontwikkelt permanente schade aan gehoororgaan microcefalie groeiachterstand petechien purpura geelzucht
126
behandeling congenitale CMV infectie
gancyclovir over 6 weken
127
hoe vindt verticale transmissie van een groep-B streptokokken infectie plaats
via het baringskanaal binnen 1 dag postpartum
128
symptomen neonatale groep B streptokokken infectie
sepsis meningitis
129
behandeling neonatale groep B streptokokken infectie
IV penicilline
130
welke cytokines spelen een rol bij het verhogen van de temperatuur setpoint bij koorts
IL-1 IL-6 TNF IFN
131
wat is het effect van een verhoogde temperatuur op het immuunsysteem
versterking van infiltratie door neutrofiele granulocyten vergrote cytotoxische activiteit NKK cellen stimulatie fagocytose afgifte cytokinen verhoogde expressie MHC-moleculen
132
oorzaken koorts
infecties maligniteiten intoxicaties
133
symptomen auto-inflammatie (3)
uitslag gewrichtspijn buikpijn
134
infectieparameters lab
acutefase-eiwitten bezinking (BSE)
135
wat zijn acutefase-eiwitten
eiwitten die bij koorts ten minste met 25% toe- of afnemen als er sprake is van koorts
136
twee voorbeelden acutefase eiwitten
CRP SAA
137
functie CRP
activatie complementsysteem stimulatie herkenning en opruiming pathogenen bindt aan fosfocholine
138
algemene kenmerken auto-inflammatoire ziekten
infectieparameters zijn verhoogd zonder infectie
139
wanneer kun je een auto-inflammatoire ziekte uitsluiten
als de CRP en BSE normaal zijn
140
welke twee uitkomsten kan een verstoring van het adaptieve immuunsysteem geven
immuundeficientie ontwikkeling auto-immuunziekte
141
welke twee uitkomsten kan een verstoring van het aangeboren immuunsysteem geven
immuundeficientie ontwikkeling auto-inflammatoire ziekte
142
3 voorbeelden van erfelijke auto-inflammatoire ziekten
- familiaire mediterrane koorts (FMF) - TRAPS - DIRA
143
wat is TRAPS
TNF receptor geassocieerd periodieke kortssyndroom
144
wat is DIRA
IL-1-receptorantagonistdeficientie
145
2 voorbeelden verworven auto-inflammatoire ziekten
ziekte van behcet ziekte van Still
146
welke cytokine speelt een grote rol bij veel auto-inflammatoire ziekten
IL-1 beta
147
hoe kan IL-1 beta worden onderdrukt
gebruik van een IL-1 receptor antagonist
148
wat is een inflammasoom
een complex van verschillende eiwitten die ervoor zorgt dat actief caspase gevorm wordt
149
wanneer kan een inflammasoom ontstaan
als reactie op een micro-organisme
150
wat is de functie van caspase
het omzetten van inactieve cytokines in actieve cytokines
151
wat is het effect van een overproductie van actief IL-1 beta
overmatige proinflammatoire stimulatie, waardoor immuuncellen overmatig in pyroptosis gaan
152
wat is pyroptosis
gecontroleerde celdood waarbij een immuuncel een intracellulair pathogeen herkent en als reactie kapot gaat en cytokinen vrijgeeft
153
symptomen DIRA (2)
huidafwijkingen gewrichtsschade
154
bij welke groep patienten komt FMF het vaakst voor
mensen met een midden-oosterse afkomst
155
diagnose FMF
tel hashomer criteria - twee major criteria OF - 1 major criteria met 2 minor criteria
156
tel hashomer major criteria
major criteria: 1. recidiverende koorts mer peritonitis, synovitis of pleuritis 2. AA type amyloidose zonder oorzaak 3. gevoeligheid voor therapie met colchicine
157
tel hashomer minor criteria
1. recidiverende koorts 2. erytheem 3. FMF bij eerstegraads familielid
158
mutatie bij FMF
MEFV-gen
159
waarvoor codeert het MEFV--gen
pyrine
160
werking pyrine
anti-inflammatoir
161
behandeling FMF
colchicine
162
welke medicamenteuze behandeling heeft bij een groot deel van de auto-inflammatoire ziekten een positief effect
anti-IL-1 therapie
163
symptomen TRAPS
langdurige koorts spierpijn uitslag conjunctivitis artralgie
164
mutatie bij TRAPS
TNF receptor wordt niet meer goed afgebroken
165
gouden standaard temperatuurmeting
rectaal
166
waar zit het thermoregulatoire systeem van de hypothalamus
regio preoptica
167
hoe kunnen pathogenen een temperatuurverhoging teweeg brengen
leukocyten worden aangezet tot het afgeven van pyrogene cytokinen waardoor de norm voor lichaamstemperatuur op niveau van de hypothalamus verhoogd wordt
168
antipyretica
laten koorts afnemen minder discomfort in patienten
169
in welke twee situaties heeft het toedienen van koorts geen effect
koorts door een virus koortsstuipen
170
wat zijn de meest voorkomende soorten ernstige bacterieel-infectieuze oorzaken van koorts bij kinderen onder 1 maand
sepsis meningitis
171
wat zijn de meest voorkomende soorten ernstige bacterieel-infectieuze oorzaken van koorts bij kinderen ouder dan 1 maand
pneumonie pyelonefritis (meningitis) (sepsis)
172
wanneer moet je een kind met koorts beoordelen
snelle ziekteprogressie minder drinken/plassen sufheid aanhoudend braken niet wegdrukbare huiduitslag veranderd ademhalingspatroon (aanwijzingen voor) convulsies kind is <1 maand
173
wanneer moet je een kind met koorts verder verwijzen
kind < 1 maand kind < 3 maanden zonder duidelijke focus van koorts aanwezigheid alarmsymptomen vermoeden meningitis of sepsis verdenking op ziekte van kawasaki tekenen van dehydratie behoefte diagnostische zekerheid
174
alarmsymptomen bij koorts
ernstig zieke indruk verlaagd bewustzijn menigeale prikkeling aanhoudend braken petechien verminderde huidturgot neurologische verschijnselen
175
verwekkers ernstige bacteriele infecties bij kinderen onder 1 maand
e coli groep b streptokokken
176
verwekkers ernstige bacteriele infecties bij kinderen ouder dan 1 maand
s pneumoniae neisseria meningitidis
177
welke virale infecties kunnen bij kinderen jonger dan 3 maanden voor een ernstig ziektebeeld zorgen
herpes viridae enteroviridae influenza RSV
178
symptomen ziekte van kawasaki
koorts voor 5+ dagen rode ogen gezwollen handen/voeten lymfadenopathie uitslag uitgedroogde lippen
179
wat is een belangrijke complicatie van kawasaki
coronaire aneurysmata
180
behandeling kawasaki
IV toedienen van immunoglobulinen
181
wat betekend het als een bacterie gevoelig is voor een AB
het AB is bij normale dosis effectief
182
wat betekend het als een bacterie matig gevoelig is voor een AB
het AB is bij hogere dosering of frequentere toediening affectief, bij voorkeur via IV
183
hoe kunnen bacterien resistentie ontwikkelen
opname DNA fragmenten met resistentiegen
184
conjugatie
manier waarop bacterien onderling plasmiden kunnen uitwisselen. dit is de manier waarop resistentie zich binnen een groep bacterien kan verspreiden
185
hoe kan een parvo-B19 virus infectie aplastische anemie veroorzaken
het virus valt alleen reticulocyten aan
186
complicaties aplastische anemie in bij congenitaal parvo-B19
ernstig oedeem door hartfalen door hypoxie dit wordt ook wel hydrops foetalis genoemd
187
in welke trimesters is een parvo-B19 infectie vooral een risico
1e en 2e
188
waarom is het risico op een ernstig beloop van parvo-B19 na 20 weken lager
vanaf dan kunnen maternale antistoffen de placenta passeren
189
diagnostiek parvo-B19
serologie van de moeder
190
wanneer probeer je geen diagnose te stellen voor parvo-B19
als therapie toch niet mogelijk is
191
wanneer kunnen de IgG en IgM titer bij parvo nog negatief zijn
begin van de infectie begin van de zwangerschap
192
wat is de kans op verticale transmissie van parvo
30%
193
wat is de kans op intra uteriene vruchtdood bij parvo
30%
194
behandeling ernstige intra-uteriene anemie
intra-uteriene bloedtransfusie
195
wat zijn de aangeboren afwijkingen die kunnen ontstaan bij parvo
geen
196
preventie parco
niet
197
welke 4 verwekkers kunnen bij een intra-uteriene infectie zorgen voor ernstige structurele afwijkingen en intra-uteriene dood
CMV rubella syfilis toxoplasmose
198
waarom is congenitale toxoplasmose lastig te diagnosticeren
moeder vaak asymptomatisch
199
welke factor is bepalend voor de ernst van een congenitale toxoplasmose
moment van infectie tijdens zwangerschap. hoe eerder, hoe ernstiger
200
complicaties congenitale toxoplasmose
chorioretinitis hydrocefalus prematuriteit intra-uteriene vruchtdood asymptomatisch
201
diagnose congenitale toxoplasmose
serologie bij moeder - IgG - IgM PCR vruchtwater
202
wat zegt een positief serum IgG
de infectie is eerder doorgemaakt
203
wat zegt een positief IgM
er is een acute infectie gaande
204
hoe kun je de duur van een infectie bepalen aan de hand van IgG
aviditeit
205
wat is aviditeit
de mate van bindingskracht tussen antistoffen en antigeen. hoe hoger de aviditeit, hoe langer de infectie
206
als een PCR vruchtwater negatief is, dan is het zeker dat het kind geen toxoplasmose heeft
nee
207
pathologie door toxoplasma gondii
toxoplasma gondii is obligaat intracellulair en leidt tot celdood.
208
waarom is een toxoplasmose bij een foetus zo ernstig
het kan permanente schade opleveren als het tijdens organogenese iets kapot maakt
209
hoe raak je geinfecteerd met toxoplasmose
orale opname van oocysten van de parasiet
210
wat doen de oocysten van toxoplasmose zodra ze zijn opgenomen
ze ontwikkelen zich tot techyzoieten die via de bloedbaan andere cellen infecteren
211
waarom is een serum PCR voor toxoplasmose niet nuttig
de tachyzoieten zijn maar kort in het bloed
212
waarom wordt er in NL niet gescreend op toxoplasmose (4)
prevalentie laag gunstige effect van vroege behandeling is laag relatief veel fout-negatieve uitslagen goede voorlichting is als preventie heel kosten-effectief
213
meest kenmerkende symptoom CMV infectie
wisselende koorts
214
kans op verticale transmissie CMV
40-60%
215
in welke trimesters is de kans op verticale CMV transmissie het grootst
1e en 3e
216
diagnostiek CMV
serologie van de moeder
217
wanneer is er bij een CMV infectie een indicatie voor zwangerschapsonderbreking
primaire infecties in het eerste trimester van de zwangerschap
218
diagnostiek congenitaal CMV
vruchtwaterpunctie met PCR
219
symptomen congenitale CMV
90% asymptomatisch petechien icterus hepatosplenomegalie microcefalie groeiachterstand
220
veel voorkomende eerste symptomen neonatale sepsis
kreunen ademhalingsproblemen slecht drinken wisselende temperatuur
221
bij welk micro-organisme op welke locatie is de kans op een neonatale sepsis het grootst
groep-B streptokokken in het baringskanaal
222
risicofactoren ontwikkelen neonatale sepsis (4)
- groep-b streptokokken in baringskanaal - vroeggeboorte - maternale koorts - langdurig gebroken vliezen
223
gouden standaard diagnose neonatale sepsis door groep b streptokokken
selectieve kweek van baringskanaal en rectum
224
behandeling neonatale sepsis door groep-b streptokokken
IV antibiotica
225
preventie groep-b streptokokken infectie
profylactische antibiotica bij de moeder
226
indicaties maternale profylaxe bij groep-b streptokokken colonisatie
- ernstige colonisatie - bacteriurie - urineweginfectie - eerder kind met groep b streptokokken infectie
227
welke twee factoren moeten worden bepaald bij een zwangere vrouw met HIV
CD4 getal mate van virusremming
228
hoe bepaal je mate van virusremming bij HIV
PCR bloed
229
wat doe je als een HIV geinfecteerde, zwangere vrouw nog niet onder behandeling is
deze moet dat gestart worden in de 20e tot 24e week
230
in welk trimester is de kans op een verticale HIV transmissie het grootst
3e
231
beleid bij meer dan 500 HIV-RNA kopieen in het bloed
keizersnede EN IV toediening zidovudine
232
wat moet je altijd doen na partus bij een HIV positieve moeder
HIV-RNA PCR op het kind
233
post exposure profylaxe kind
twee NRTI's over 4 weken
234
wat voor type overgevoeligheidsreactie is een anafylactische shock
type I
235
symptomen anafylactische shock
sufheid heesheid retrosternale pijn bronchospasmen urticaria antio-oedeem shock
236
hoe ontstaat oedeem bij anafylactische shock
lekkage van vocht uit de bloedvatendoor verhoogde vaatwantpermeabiliteit
237
hoe ontstaat myocardischemie bij anafylactische shock
1. hypotensie door oedeem 2. verminderde perfusie coronairvaten 3. myocardischemie
238